34377 |
roep- en lokwoord voor het varken |
knor:
knor (L360p Bree),
kuus, kuus, kuus:
kyš, kyš, kyš (L360p Bree)
|
In plaats van kuus roepen klakt men ook wel met de tong. [N 19, 11a; VC 14, 2c (r]
I-12
|
34442 |
roep- en lokwoorden voor het lam |
lammetje, lammetje:
lęmǝkǝ, lęmǝkǝ (L360p Bree),
lemmen, lemmen:
lęmǝ, lęmǝ (L360p Bree)
|
[N 19, 74b; VC 14, 2k (R]
I-12
|
34441 |
roep- en lokwoorden voor het schaap |
lemmen, lemmen:
lęmǝ, lęmǝ (L360p Bree)
|
[N 19, 74a; VC 14, 2j (R]
I-12
|
21362 |
roepen |
roepen:
rope (L360p Bree),
rōpə (L360p Bree),
rōpən (L360p Bree),
snoeven:
WNT: snoeven, 3. hoog en luidruchtig opgeven van zijn hoedanigheden (vooral van zijn moed of kracht), zijn voornemens of zijn bezit, bluffen.
sjnêve (L360p Bree)
|
op een luide manier iets mededelen, roepen [skriesen] [N 87 (1981)] || roepen [ZND m], [ZND m]
III-3-1
|
21652 |
roeper |
oproeper:
oproper (L360p Bree),
uitroeper:
ps. omgespeld volgens Frings.
øi̯jtrōpər (L360p Bree)
|
afslager: Hoe heet bij de openbare verkoping van goederen degene die de verkoping leidt [afslager, uitroeper, roeper?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
24034 |
roeping |
roeping:
roping (L360p Bree)
|
Roeping. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19976 |
roepnaam van de hond |
zoek:
sòk (L360p Bree)
|
lokroep ve hond
III-2-1
|
34531 |
roepwoord om de klokhen te lokken |
brok:
brǫk (L360p Bree),
brok, brok:
brok, brok (L360p Bree),
klok:
klǫk (L360p Bree),
klok, klok:
klok, klok (L360p Bree)
|
[N 19, 44c; A 6, 2c]
I-12
|
34460 |
roepwoord voor de geit |
lemmen, lemmen:
lęmǝ, lęmǝ (L360p Bree),
met:
męt (L360p Bree),
met, met:
męt, męt (L360p Bree)
|
[N 19, 74e; VC 14, 2l r; L B2, 259e -263-; monogr.; N C, Q 111 add.]
I-12
|
34461 |
roepwoord voor de jonge geit |
mettetje, mettetje:
mętǝkǝ, mętǝkǝ (L360p Bree)
|
[N 19, 74f; VC 14, 2m -r-]
I-12
|