e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
trappist bruine pater (lat.): brûne pater (Bree) Een Trappist [Latrap]. [N 96D (1989)] III-3-3
traproede roede: rooj (Bree) Elk van de houten of metalen staven die een traploper op zijn plaaats houden (roe, lat) [N 79 (1979)] III-2-1
trechter op de gierton trechter: trɛxtǝr (Bree), trechter van de zeikton: trɛxtǝr van ǝ [zeikton] (Bree), zeiktrechter: [zeik]trɛxtǝr (Bree) In het spongat van de oude houten gierton werd een trechter geplaatst. Langs deze trechter goot men de gier met een emmer de ton in. Bij het vervoer van de gier werd de trechter vaak afgedekt met een oude jutezak. [N 18, 123; N 11A, 53c; JG 1a + 1b; monogr.] I-1
trede trap: trap (Bree), trede: (mv)  trē̜i̯ǝr (Bree) De ijzeren opstapper die bij de huifkar aan een van de berries is opgehangen. Bij het rijtuig maakt de trede deel uit van de bak. [N 17, 39; N G, 59d; monogr.] || Elk van de horizontale, schuin boven elkaar gelegen delen van een trap. Bij een eenvoudige trap bevindt zich tussen de treden een open ruimte, bij andere trappen een verticaal stootbord. De treden worden van voren rond of geprofileerd bewerkt en hebben doorgaans een dikte van 28 tot 45 mm. Zie ook afb. 68. [N 55, 104a; N 79, 15; monogr.] I-13, II-9
trein trein: trein (Bree) een reeks spoorwagens die door een locomotief tegelijk worden voortgetrokken [trein, vapeur, avapeur] [N 90 (1982)] III-3-1
treiteren de duvel aandoen: eeme den duuevel aandoon (Bree), jensen: den hiêlen daag zoate ze òs te jennen tot vèè het oppen door kòtsmeeg woare  jense (Bree), plagen: eme plaoge (Bree), tempteren: temtére (Bree), Ze zaat mich mè den hiêlen daag te tamptère viêr toch mè möt te moage goan Fr. tourmenter  tamptère (Bree), transeneren: eme transenèren (Bree), Dèèn ònnötterik hèèt mich al den hiêlen daag getransenèèrd  transenère (Bree), treiteren: eeme trētre (Bree), eme treiteren (Bree), ēmə trēͅtrə (Bree) druk doen, kwellen || Hoe zegt men "iemand plagen, tergen, kreten"? [ZND 36 (1941)] || Iemand kwellen, plagen (geef gelijkbetekenende woorden op). [ZND 29 (1938)] || jennen, tergen, sarrend uitdagen || sarren, kwellen III-1-4
treiterkop jensduivel: zie ook jense  jensdi-jvel (Bree), jenserd: syn. jensdi-j-vel, pestjònk  jenserd (Bree), plagerd: ploagerd (Bree), tempteerder: tamtèèrder (Bree) een sar, plaaggeest || iemand die in het geniep, stiekem plaagt [neetoor] [N 85 (1981)] || plaaggeest || treiteraar III-1-4
trek, eetlust appetijt: appetiet (Bree), goesting: goͅsteŋ (Bree), gósting (Bree) hij heeft geen eetlust meer [ZND 34 (1940)] || trek; Hoe noemt U: Zin in eten (trek, appertijt, appetijt, goesting, kop) [N 80 (1980)] III-2-3
trekhaken, -ogen gareelhaken: (enk)  grē̜lhǫǝk (Bree), haamhaken: hāmhęk (Bree), ogen: ǫu̯.gǝ (Bree), trekhaken: trē̜khǫǝk (Bree) IJzeren haken of ogen die aan de voorkant van het haam aan de haamijzers of treiten bevestigd zijn, op elke haamspaan een. Aan die haken of ogen worden de strengen bevestigd waarmee het paard trekt. Er zijn hamen met ogen, dan hebben de strengen aan het uiteinde haken, heeft het haam daarentegen haken, dan zijn de strengen aan het uiteinde van ogen voorzien. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 6a en 6b; N 36, 12] I-10
trekharmonica harmonica: minder vaak  harmonica (Bree), Syn. monika, pensetrèkker, trèkzak.  armonika (Bree), monica: Ook armonika, of mòndmezi-jkske.  monika (Bree), pensenschuurder: Sub monika: Er bestaat ook een trekharmonica en die noemt men einen trekzak of eine pensesjoorder.  pensesjoorder (Bree), trekzak: trekzak (Bree), Sub monika: Er bestaat ook een trekharmonica en die noemt men einen trekzak of eine pensesjoorder.  trèkzak (Bree) Harmonica. || Harmonika. || Hoe noemt men in uw dialect de trekharmonica of accordeon? Het gaat om de meest gebruikte benaming, niet om grappige namen. [DC 52 (1977)] || Trekharmonica. III-3-2