23282 |
trappist |
bruine pater (lat.):
brûne pater (L360p Bree)
|
Een Trappist [Latrap]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19379 |
traproede |
roede:
rooj (L360p Bree)
|
Elk van de houten of metalen staven die een traploper op zijn plaaats houden (roe, lat) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
32619 |
trechter op de gierton |
trechter:
trɛxtǝr (L360p Bree),
trechter van de zeikton:
trɛxtǝr van ǝ [zeikton] (L360p Bree),
zeiktrechter:
[zeik]trɛxtǝr (L360p Bree)
|
In het spongat van de oude houten gierton werd een trechter geplaatst. Langs deze trechter goot men de gier met een emmer de ton in. Bij het vervoer van de gier werd de trechter vaak afgedekt met een oude jutezak. [N 18, 123; N 11A, 53c; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
19463 |
trede |
trap:
trap (L360p Bree),
trede:
(mv)
trē̜i̯ǝr (L360p Bree)
|
De ijzeren opstapper die bij de huifkar aan een van de berries is opgehangen. Bij het rijtuig maakt de trede deel uit van de bak. [N 17, 39; N G, 59d; monogr.] || Elk van de horizontale, schuin boven elkaar gelegen delen van een trap. Bij een eenvoudige trap bevindt zich tussen de treden een open ruimte, bij andere trappen een verticaal stootbord. De treden worden van voren rond of geprofileerd bewerkt en hebben doorgaans een dikte van 28 tot 45 mm. Zie ook afb. 68. [N 55, 104a; N 79, 15; monogr.]
I-13, II-9
|
21161 |
trein |
trein:
trein (L360p Bree)
|
een reeks spoorwagens die door een locomotief tegelijk worden voortgetrokken [trein, vapeur, avapeur] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19292 |
treiteren |
de duvel aandoen:
eeme den duuevel aandoon (L360p Bree),
jensen:
den hiêlen daag zoate ze òs te jennen tot vèè het oppen door kòtsmeeg woare
jense (L360p Bree),
plagen:
eme plaoge (L360p Bree),
tempteren:
temtére (L360p Bree),
Ze zaat mich mè den hiêlen daag te tamptère viêr toch mè möt te moage goan Fr. tourmenter
tamptère (L360p Bree),
transeneren:
eme transenèren (L360p Bree),
Dèèn ònnötterik hèèt mich al den hiêlen daag getransenèèrd
transenère (L360p Bree),
treiteren:
eeme trētre (L360p Bree),
eme treiteren (L360p Bree),
ēmə trēͅtrə (L360p Bree)
|
druk doen, kwellen || Hoe zegt men "iemand plagen, tergen, kreten"? [ZND 36 (1941)] || Iemand kwellen, plagen (geef gelijkbetekenende woorden op). [ZND 29 (1938)] || jennen, tergen, sarrend uitdagen || sarren, kwellen
III-1-4
|
19286 |
treiterkop |
jensduivel:
zie ook jense
jensdi-jvel (L360p Bree),
jenserd:
syn. jensdi-j-vel, pestjònk
jenserd (L360p Bree),
plagerd:
ploagerd (L360p Bree),
tempteerder:
tamtèèrder (L360p Bree)
|
een sar, plaaggeest || iemand die in het geniep, stiekem plaagt [neetoor] [N 85 (1981)] || plaaggeest || treiteraar
III-1-4
|
20485 |
trek, eetlust |
appetijt:
appetiet (L360p Bree),
goesting:
goͅsteŋ (L360p Bree),
gósting (L360p Bree)
|
hij heeft geen eetlust meer [ZND 34 (1940)] || trek; Hoe noemt U: Zin in eten (trek, appertijt, appetijt, goesting, kop) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33955 |
trekhaken, -ogen |
gareelhaken:
(enk)
grē̜lhǫǝk (L360p Bree),
haamhaken:
hāmhęk (L360p Bree),
ogen:
ǫu̯.gǝ (L360p Bree),
trekhaken:
trē̜khǫǝk (L360p Bree)
|
IJzeren haken of ogen die aan de voorkant van het haam aan de haamijzers of treiten bevestigd zijn, op elke haamspaan een. Aan die haken of ogen worden de strengen bevestigd waarmee het paard trekt. Er zijn hamen met ogen, dan hebben de strengen aan het uiteinde haken, heeft het haam daarentegen haken, dan zijn de strengen aan het uiteinde van ogen voorzien. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 6a en 6b; N 36, 12]
I-10
|
22743 |
trekharmonica |
harmonica:
minder vaak
harmonica (L360p Bree),
Syn. monika, pensetrèkker, trèkzak.
armonika (L360p Bree),
monica:
Ook armonika, of mòndmezi-jkske.
monika (L360p Bree),
pensenschuurder:
Sub monika: Er bestaat ook een trekharmonica en die noemt men einen trekzak of eine pensesjoorder.
pensesjoorder (L360p Bree),
trekzak:
trekzak (L360p Bree),
Sub monika: Er bestaat ook een trekharmonica en die noemt men einen trekzak of eine pensesjoorder.
trèkzak (L360p Bree)
|
Harmonica. || Harmonika. || Hoe noemt men in uw dialect de trekharmonica of accordeon? Het gaat om de meest gebruikte benaming, niet om grappige namen. [DC 52 (1977)] || Trekharmonica.
III-3-2
|