24335 |
mestkever |
strontkever:
stroondkever (L247p Broekhuizen)
|
mestkever [Roukens 03 (1937)]
III-4-2
|
17946 |
met grote stappen lopen |
benen (ww.):
B.v. hij biênde weg = hij liep met grote passen weg.
biêne (L247p Broekhuizen),
waaien:
waaie (L247p Broekhuizen, ...
L247p Broekhuizen)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || stappen, grote ~ maken [stuppen] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34369 |
metalen scheplepel |
noest:
nust (L247p Broekhuizen)
|
Lepel van metaal om varkensvoer mee op te scheppen. [N 18, 132; monogr.]
I-12
|
32892 |
metalen tongetjes |
bramen:
brǭmǝ(n) (L247p Broekhuizen)
|
De onregelmatigheden aan de snijkant van de zeis, uitstulpingen in de vorm van metalen tongetjes of lipjes, die kunnen ontstaan bij ondeskundig haren. Het lemma bevat meervouden en enkelvouden. [N 18, 90; monogr.]
I-3
|
29920 |
metselaar |
metselaar:
mętsǝlǝr (L247p Broekhuizen)
|
Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld]
II-9
|
24901 |
middag (s middags) |
middag:
midág (L247p Broekhuizen)
|
middag [RND]
III-4-4
|
33094 |
mijt afdekken |
dekken:
dękǝ (L247p Broekhuizen)
|
De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
21745 |
mikken |
mikken:
mikə (L247p Broekhuizen)
|
lonken (mikken) [RND]
III-3-2
|
17833 |
moe |
moe:
myj (L247p Broekhuizen)
|
moe [RND]
III-1-2
|
20331 |
moeder |
moeder:
modər (L247p Broekhuizen),
zien moodder is alt
moodder (L247p Broekhuizen)
|
moeder [DC 03 (1934)] || moeder: zn moeder is oud [DC 35 (1963)]
III-2-2
|