22415 |
dobber |
dobber:
Opm. bijv. det is eine hêêle dobber (= toer) veur die vrouw øm røndj te kome.
dobber (L323p Buggenum),
stop:
sjtop (L323p Buggenum)
|
dobber [SGV (1914)]
III-3-2
|
20332 |
dochter |
dochter:
dochter (L323p Buggenum, ...
L323p Buggenum),
meidje:
mèdje (L323p Buggenum)
|
(dochter;) Hoe wordt de dochter door de ouders aangesproken, als zij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || dochter [DC 03 (1934)] || dochter; (Hoe wordt de dochter door de ouders aangesproken, als zij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
18252 |
doek |
doek:
dook (L323p Buggenum)
|
doek [SGV (1914)]
III-1-3
|
24137 |
doffer, mannelijke duif |
hoorn:
hoare (L323p Buggenum),
mannetje:
menke (L323p Buggenum)
|
duif, mannetje [ZND 18 (1935)] || mannetjesduif [SGV (1914)]
III-4-1
|
17908 |
dompelen |
dompelen:
dŏmpele (L323p Buggenum)
|
dompelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
25120 |
donderen |
donderen:
dŏndere (L323p Buggenum)
|
donderen [SGV (1914)]
III-4-4
|
25118 |
donderx |
donder:
dŏnder (L323p Buggenum)
|
donder [SGV (1914)]
III-4-4
|
25021 |
donker, duisterx |
duister:
dūūster (L323p Buggenum)
|
donker [donkel, duuster, domp] [N 06 (1960)]
III-4-4
|
20324 |
dood (bn.) |
dood:
doëd (L323p Buggenum),
dôôd (L323p Buggenum)
|
dood [SGV (1914)] || dood (bijv.) [DC 03 (1934)]
III-2-2
|
20438 |
doodskleed |
doodshemd:
tot 25 jaar geleden: -
doodshemdj (L323p Buggenum),
doodsmantel:
over het hemd
doodsmantel (L323p Buggenum)
|
doodskleed; hoe noemt men het doodskleed (hinnekleed, reekleed, regenkleed, enz.)? Moet dit kleed aan bepaalde voorwaarden voldoen? [VC 03 (1937)]
III-2-2
|