18199 |
openbroek met linten |
capeline (fr.):
ceppelien (Q095a Caberg)
|
vrouwen (onder)broek (vero) met zijsplitten en voorzien van linten in de pijpband waarmee de kousen worden vastgemaakt [boks] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18163 |
opereren |
opereren:
opereere (Q095a Caberg),
snijden:
snye (Q095a Caberg)
|
Opereren: een operatie verrichten (vlijmen, snijden). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19293 |
ophitsen |
kissen:
kisje (Q095a Caberg),
opstoken:
opsteuke (Q095a Caberg)
|
een persoon of personen aanzetten tot ruzie [opstoken, hissen, opkitsen, oppinnen, opraden, aanlokken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19255 |
ophouden met het werk |
uitscheiden:
oetsjeije (Q095a Caberg)
|
ophouden met werken [afscheiden, uitscheiden, ophouden] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18811 |
opletten |
opletten:
oplette (Q095a Caberg),
oppassen:
oppasse (Q095a Caberg)
|
aandacht geven, letten op [beletten, nikken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18810 |
oplettend |
attent:
attent (Q095a Caberg),
oplettend:
oplettend (Q095a Caberg),
waaks:
waaks (Q095a Caberg)
|
oplettend, achtslaan op wat kan gebeuren, gereed om te handelen, waakzaam [gewarig, gewaakzaam] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18959 |
oprecht |
eenvoudig:
einvoudig (Q095a Caberg),
eerlijk:
ierlek (Q095a Caberg),
open:
ope (Q095a Caberg),
oprecht:
aprech (Q095a Caberg),
richtig:
richtig (Q095a Caberg)
|
alles bedoelend zoals gezegd wordt, welmenend [rechtzinnig, oprecht] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19321 |
opscheppen |
opscheppen:
opsjöppe (Q095a Caberg, ...
Q095a Caberg,
Q095a Caberg),
stoefen:
stoffe (Q095a Caberg),
stoffen:
stoffe (Q095a Caberg),
stuiten:
Van Dale: III. stuiten, (gew.) pochen, bluffen, snoeven, opsnijden.
stuute (Q095a Caberg, ...
Q095a Caberg)
|
het gevoel van meerderheid te zeer of ongegrond doen blijken [groots] [N 85 (1981)] || zich op iets beroemen, hoog van iets opgeven, groot spreken [blozen, blazen, schochten, stoefen, mensen, zwetsen] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
17866 |
opschuiven |
opschuiven:
opsjuive (Q095a Caberg)
|
Opschuiven: in een zijwaartse richting schuiven om plaats te maken (opschikken, schavielen, opschuiven). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19290 |
opspelen |
opspelen:
opspeule (Q095a Caberg)
|
zeer boos uitvallen [sjamfoeteren, opspelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|