25279 |
duim, maat van 2,5 cm |
duim:
daom (Q071p Diepenbeek)
|
de maat die een lengte van 2 1/2 cm aangeeft [duim] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18689 |
duimeling |
duimeling:
dōͅməleŋ (Q071p Diepenbeek)
|
hoesje of deel van handschoen dat ter beschermin van een gekwetste vinger wordt geschoven en aan de pols wordt vastgemaakt [sluif, sleuf, duimeling] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
22280 |
duiven ringen |
ringen:
De douve rénge.
rénge (Q071p Diepenbeek)
|
Ringen.
III-3-2
|
21965 |
duivenhok |
duifhuis:
dǭvǝs (Q071p Diepenbeek),
duivenkot:
dō.vəkòt (Q071p Diepenbeek),
dǫu̯vǝkǫt (Q071p Diepenbeek),
dǭvǝkǫt (Q071p Diepenbeek),
het dōͅvəkot (Q071p Diepenbeek),
duives:
`t doves (Q071p Diepenbeek),
doaves (Q071p Diepenbeek),
douves (Q071p Diepenbeek),
hət dōͅvəs (Q071p Diepenbeek)
|
Duivenhok. [Goossens 1a (1955)] || Duivenkot. [Willems (1885)] || Hoe heten de standplaatsen van de verschillende huisdieren, namelijk het duivenhok? [ZND 38 (1942)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
21993 |
duivenklok |
toulet:
telèi (Q071p Diepenbeek)
|
Constateur, duivenklok.
III-3-2
|
22014 |
duivenmand |
duivenkiever:
Sub kiever: rieten draagkorf.
douvekiever (Q071p Diepenbeek),
kever:
kīvǝr (Q071p Diepenbeek)
|
Een rechthoekige mand met deksel waarin duiven worden vervoerd. Zie ook afb. 283. [N 20, 50; N 40, 78; N 40, 95; N 40, 102; monogr.] || Korf om duiven te transporteren.
II-12, III-3-2
|
21970 |
duivenmelker |
duivenman:
douveman (Q071p Diepenbeek)
|
Duivenmelker.
III-3-2
|
22090 |
duivenslag |
duivenslag:
douveslaog (Q071p Diepenbeek),
slag:
slō.ch (Q071p Diepenbeek),
slǭ.x (Q071p Diepenbeek),
val:
val (Q071p Diepenbeek)
|
Duivenslag. [Goossens 1a (1955)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.]
I-6, III-3-2
|
24141 |
duivin, vrouwelijke duif |
duivin:
doͅu̯ven (Q071p Diepenbeek),
zij:
zēͅə (Q071p Diepenbeek)
|
duif, wijfje [ZND 39 (1942)]
III-4-1
|
18006 |
duizelig |
dol:
dø.l (Q071p Diepenbeek),
draaiachtig:
drē.ēchtig (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek),
drēͅēͅteͅch (Q071p Diepenbeek),
verduisterd:
verduisterd (Q071p Diepenbeek),
verdö:stərd (Q071p Diepenbeek)
|
hoe is of wordt iemand die bang is op een hoogte (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die een harde slag op het hoofd heeft gekregen (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die lang heeft rondgedraaid (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|