33176 |
met de schop poten, kuiltjes maken |
planten:
[planten] (Q071p Diepenbeek)
|
Het poten met de hand, in tegenstelling tot het poten met de ploeg, bestaat eigenlijk uit drie handelingen: (a) het graven van een kuiltje met de schop ofwel het steken van een gat in de grond met de kruk; (b) het gooien van een pootaardappel in dat kuiltje; en (c) het weer dichtmaken van het gat. In de vragenlijst zijn de handelingen (a) en (b) apart afgevraagd; maar soms hebben de zegslieden toch met één algemene term geantwoord. Deze algemene termen voor poten staan achter in het lemma bijeen; voor de fonetische documentatie daarvan zij verwezen naar het lemma Poten. [N 12, 14 en 15; monogr.]
I-5
|
33005 |
met de volle hand -zaaien |
bet de volle hand:
bę dǝ vǫl ha.nt (Q071p Diepenbeek)
|
Vroeger zaaide men uitsluitend met de hand. Het koren werd met de volle hand gezaaid: de zaaier neemt een ''handvol'' (lemma 2.13) graan en werpt het met een ''zwaai'' (lemma 2.14) een beetje omhoog, zodat hij het voor zich uiteen ziet vallen. [JG 1a; monogr.]
I-4
|
33855 |
met de voorpoten harkend over de grond krabben |
dabben:
dabǝ (Q071p Diepenbeek),
klauwen:
klōǝ. (Q071p Diepenbeek)
|
Met de hoeven in de aarde krabben of wroeten. [JG 1a; N 8, 74]
I-9
|
33999 |
met de zweep slaan of geluid geven |
klatsen:
kla.tsǝ (Q071p Diepenbeek),
zwepen:
zwipǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Het slaan met de zweep brengt een knallend geluid voort. Terwijl in de enquête van J. Goossens het werkwoord zwepen in de jaren vijftig enkel voor Achel (L 282) en Hamont (L 286) werd opgetekend, vermeldt de enquête van P. Willems (1885)het nog voor een groot aantal gemeenten uit de beide Limburgen. Zie in dit verband ook ros voor "paard" (WLD I, afl. 9, p. 5). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 141a; Wi 42; monogr.]
I-10
|
22641 |
met een drijftol spelen |
doppen:
dupə (Q071p Diepenbeek),
konkerellen:
koŋkərɛlə (Q071p Diepenbeek),
ku:ŋkərɛlən (Q071p Diepenbeek),
Cfr. afbeelding sub koenkerel, konkerel.
koenkerell`n (Q071p Diepenbeek),
ken het AN niet
koenkerellen (Q071p Diepenbeek)
|
/ [SND (2006)] || [Met de drijftol spelen]. || Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed? [Lk 03 (1953)]
III-3-2
|
22760 |
met een priktol spelen |
doppen:
doͅpən (Q071p Diepenbeek),
Den dop loeg klievesdepiel: De tol lag met de pin omhoog, om de tol van de gooier te splijten.
doppe (Q071p Diepenbeek)
|
Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed? [Lk 03 (1953)] || Tollen.
III-3-2
|
17946 |
met grote stappen lopen |
grote treden maken:
groete trejed (Q071p Diepenbeek)
|
Grote stappen maken (greien, schrijden, treden, stappen). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
34140 |
met opgeheven staart rondlopen |
biezen:
bizǝ (Q071p Diepenbeek),
bīzǝ (Q071p Diepenbeek)
|
[N 3A, 9a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34004 |
met paard en koets rijden, paardrijden |
jagen:
jǭgǝ (Q071p Diepenbeek),
rijden:
rē̜.ǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Het paard besturen als het voor de koets gespannen is, of als het als rijdier gebruikt wordt. Deze twee begrippen worden terminologisch niet onderscheiden. [JG 1a, 1b; Wi 29; monogr.]
I-10
|
34011 |
met staande kar varen |
met staande kar varen:
męt stø̜njdjǝ kɛ̄.r vǭ.rǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Met één paard en twee of drie karren rijden. Als men met twee karren rijdt, haalt het paard met de ene kar een lading bij, terwijl de tweede kar ontladen wordt. Als men met drie karren rijdt, is men, terwijl het paard met een eerste kar onderweg is, op de ene plaats een tweede kar aan het laden en op de andere een derde aan het ontladen. [JG 1a, 1b]
I-10
|