e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
met de schop poten, kuiltjes maken planten: [planten] (Diepenbeek) Het poten met de hand, in tegenstelling tot het poten met de ploeg, bestaat eigenlijk uit drie handelingen: (a) het graven van een kuiltje met de schop ofwel het steken van een gat in de grond met de kruk; (b) het gooien van een pootaardappel in dat kuiltje; en (c) het weer dichtmaken van het gat. In de vragenlijst zijn de handelingen (a) en (b) apart afgevraagd; maar soms hebben de zegslieden toch met één algemene term geantwoord. Deze algemene termen voor poten staan achter in het lemma bijeen; voor de fonetische documentatie daarvan zij verwezen naar het lemma Poten. [N 12, 14 en 15; monogr.] I-5
met de volle hand -zaaien bet de volle hand: bę dǝ vǫl ha.nt (Diepenbeek) Vroeger zaaide men uitsluitend met de hand. Het koren werd met de volle hand gezaaid: de zaaier neemt een ''handvol'' (lemma 2.13) graan en werpt het met een ''zwaai'' (lemma 2.14) een beetje omhoog, zodat hij het voor zich uiteen ziet vallen. [JG 1a; monogr.] I-4
met de voorpoten harkend over de grond krabben dabben: dabǝ (Diepenbeek), klauwen: klōǝ. (Diepenbeek) Met de hoeven in de aarde krabben of wroeten. [JG 1a; N 8, 74] I-9
met de zweep slaan of geluid geven klatsen: kla.tsǝ (Diepenbeek), zwepen: zwipǝ (Diepenbeek) Het slaan met de zweep brengt een knallend geluid voort. Terwijl in de enquête van J. Goossens het werkwoord zwepen in de jaren vijftig enkel voor Achel (L 282) en Hamont (L 286) werd opgetekend, vermeldt de enquête van P. Willems (1885)het nog voor een groot aantal gemeenten uit de beide Limburgen. Zie in dit verband ook ros voor "paard" (WLD I, afl. 9, p. 5). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 141a; Wi 42; monogr.] I-10
met een drijftol spelen doppen: dupə (Diepenbeek), konkerellen: koŋkərɛlə (Diepenbeek), ku:ŋkərɛlən (Diepenbeek), Cfr. afbeelding sub koenkerel, konkerel.  koenkerell`n (Diepenbeek), ken het AN niet  koenkerellen (Diepenbeek) / [SND (2006)] || [Met de drijftol spelen]. || Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed? [Lk 03 (1953)] III-3-2
met een priktol spelen doppen: doͅpən (Diepenbeek), Den dop loeg klievesdepiel: De tol lag met de pin omhoog, om de tol van de gooier te splijten.  doppe (Diepenbeek) Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed? [Lk 03 (1953)] || Tollen. III-3-2
met grote stappen lopen grote treden maken: groete trejed (Diepenbeek) Grote stappen maken (greien, schrijden, treden, stappen). [N 109 (2001)] III-1-2
met opgeheven staart rondlopen biezen: bizǝ (Diepenbeek), bīzǝ (Diepenbeek) [N 3A, 9a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
met paard en koets rijden, paardrijden jagen: jǭgǝ (Diepenbeek), rijden: rē̜.ǝ (Diepenbeek) Het paard besturen als het voor de koets gespannen is, of als het als rijdier gebruikt wordt. Deze twee begrippen worden terminologisch niet onderscheiden. [JG 1a, 1b; Wi 29; monogr.] I-10
met staande kar varen met staande kar varen: męt stø̜njdjǝ kɛ̄.r vǭ.rǝ (Diepenbeek) Met één paard en twee of drie karren rijden. Als men met twee karren rijdt, haalt het paard met de ene kar een lading bij, terwijl de tweede kar ontladen wordt. Als men met drie karren rijdt, is men, terwijl het paard met een eerste kar onderweg is, op de ene plaats een tweede kar aan het laden en op de andere een derde aan het ontladen. [JG 1a, 1b] I-10