e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slang slang: slang (Diepenbeek) slang [Willems (1885)] III-4-2
slappe koffie kalverdrank: kalleverdrank (Diepenbeek) koffie (met veel melk) III-2-3
slappe vilten hoed deukhoed: deukhoeit (Diepenbeek), slappe hoed: slappen hoeit (Diepenbeek), slapə huət (Diepenbeek) Hoe noemt men een hoed met een deuk erin? [N 45 (1972)] || Hoe noemt men een slappe hoed? [N 45 (1972)] || hoed, slappe, vilten ~ met deuk [lösjhood, scheurhood] [N 25 (1964)] III-1-3
slecht besleten kwast slechte borstel: slɛxtǝ bǫsǝl (Diepenbeek) Zie de toelichting bij het lemma 'Goed besleten kwast'. [N 67, 31b] II-9
slecht gesneden hengst piet: pī.t (Diepenbeek) Bij de piet is slechts één teelbal uitgesneden; men kan daarom spreken van een halfgelubde hengst. Bij de klophengst zijn één of beide zaadballen niet uit de buikholte ingedaald; hij mag niet voor de kweek gebruikt worden, omdat dit erfelijk is, en wordt door het verbrijzelen der teelballen met een houten hamer ongeschikt gemaakt tot de voortteling. Wie veel fokmerries bezit, gebruikt wel eens een klophengst om uit te proberen of de merries hengstig zijn en alzo de kostbare dekhengsten te sparen. [JG 1a, 1b; N 8, 20, 61a en 61b; monogr.] I-9
slecht mens, slechte kerel beest: ən bīs(t) (Diepenbeek), gemene kerel: eͅne gəmɛine kjal (Diepenbeek), karretjesnest: kerkenèis (Diepenbeek), slechterik: eͅnne slēͅchterik (Diepenbeek), smeerlap: smeejrlap (Diepenbeek), uitschot: oatsjeut (Diepenbeek), varken: ə värkən (Diepenbeek) Een zeer slecht mens (galgenaas). [ZND 35 (1941)] || uitschot III-1-4
slecht schilderen smodderen: smǫdǝrǝ (Diepenbeek) Zie ook het lemma 'Kladschilder'. [N 67, 65] II-9
slechte koningin onbevruchte koningin: onbǝvrø̄xtǝ kø̄neŋen (Diepenbeek) Een onvolmaakte, onbevruchte en onregelmatig eierleggende koningin. Zij is darrenbroedig. [N 63, 63a; Ge 37, 45] II-6
slechtvalk slechtvalk: Frings  slēͅxvalək (Diepenbeek) valk: slechtvalk (40 grote uitgave van boomvalk [083]; alleen op trek en s winters; vangt grote vogels hoog in de lucht; zeldzaam [N 09 (1961)] III-4-1
slee ijsstoel: eistoel (Diepenbeek), n ɛɛstoel (Diepenbeek), slee: slèi (Diepenbeek), slêi (Diepenbeek) Een slede (waarmee de kinderen op het ijs rijden). [ZND 31 (1939)] || Slede. [Willems (1885)] || Slee. III-3-2