24300 |
dier, beest |
dier:
deer (L431p Dieteren)
|
dier [SGV (1914)]
III-4-2
|
17676 |
dij |
bats:
bats (L431p Dieteren)
|
dij - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
24899 |
dinsdag |
dinsdag:
ich kan deensdag (L431p Dieteren)
|
Dinsdag [ik kom ~] [SGV (1914)]
III-4-4
|
31706 |
dissel |
disselboom:
desǝlbǭm (L431p Dieteren)
|
Een (korte of lange) boom of balk die aan het voorste asblok van de driewielige kar, de boomwagen of de wagen bevestigd is. De bespanning van de paarden wordt aan deze balk bevestigd. Naargelang de lengte onderscheidt men de korte of kromme dissel (meestal te vinden bij de driewielige kar en de boomwagen), waaraan ten hoogste twee paarden ingespannen konden worden en de lange dissel (meestal te vinden bij de wagen), waaraan twee of meer paarden ingespannen konden worden. De woordtypen die via een attribuut één van deze twee disseltypen aanduiden zijn samengebracht op het einde van het lemma. [N 17, 44a + 50b; N G, 70i-j; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2b; A 27, 19 + 21 + 22a; Lu 5, 19 + 21 + 22a; Wi 15; R 3, 93; L 33, 32; monogr.]
I-13
|
22382 |
dobbelsteen |
dobbelsteen:
dobbelstein (L431p Dieteren)
|
dobbelsteen [SGV (1914)]
III-3-2
|
22415 |
dobber |
stop:
stop (L431p Dieteren)
|
dobber [SGV (1914)]
III-3-2
|
20332 |
dochter |
dochter:
dochter (L431p Dieteren, ...
L431p Dieteren),
kind:
kintj (L431p Dieteren),
kèntj (L431p Dieteren),
meidje:
maetje (L431p Dieteren),
mädje (L431p Dieteren)
|
(dochter;) Hoe wordt de dochter door de ouders aangesproken, als zij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || dochter [DC 03 (1934)] || dochter; onze buurman heeft een zoon en een dochter; volw. [DC 12a (1943)] || zoon; onze buurman heeft een zoon en een dochter; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
18252 |
doek |
doek:
dōēk (L431p Dieteren)
|
doek [SGV (1914)]
III-1-3
|
24137 |
doffer, mannelijke duif |
hoorn:
hoare (L431p Dieteren),
hore (L431p Dieteren)
|
duif, mannetje [ZND 18 (1935)] || mannetjesduif [SGV (1914)]
III-4-1
|
17908 |
dompelen |
duwen:
duje (L431p Dieteren)
|
dompelen [SGV (1914)]
III-1-2
|