34299 |
kudde volwassen varkens |
kudde:
kɛt (Q086p Eigenbilzen)
|
In dit lemma zijn de benamingen voor "kudde dieren" in het algemeen en "kudde varkens" in het bijzonder opgenomen. Zowel in de "Amsterdamse" als "Leuvense" vragenlijsten was gevraagd naar "kudde dieren". Dieren konden varkens, schapen, koeien, ganzen zijn. De antwoorden die betrekking hadden op specifiek "kudde schapen", "kudde ganzen" zijn bij het hoofdstuk schapen, ganzen ondergebracht. [N 76, 2; A 4, 18; L 4, 18; L 20, 18; monogr.]
I-12
|
17582 |
kuif |
struif:
ströf (Q086p Eigenbilzen)
|
kuif [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24200 |
kuifmees |
tietemeesje:
tietemaiske (Q086p Eigenbilzen)
|
kuifmees (11,5 grijze kop met kuifje; alleen in mast- en sparrenbossen; nest vaak in oud eekhoornnest; roep [bi-bi-bi-brr-brr-brr]; zang heel zacht en miesperend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33703 |
kuil |
kuil:
kau̯l (Q086p Eigenbilzen)
|
Een kuil, gat in de grond. [L 29, 12a; L 1a-m; monogr.]
I-8
|
17606 |
kuiltje (in de kin / wangen) |
kotje:
kietsje (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen),
kietsje in de wang (Q086p Eigenbilzen),
kuiltje:
keilkə in de kin (Q086p Eigenbilzen)
|
een kuiltje in de kin [ZND 29 (1938)] || Kuiltje in de wang: een kuiltje in de wang, bijv. als men lacht (kuilke, kuiltje, putje). [N 106 (2001)] || Kuiltje in de wang: een kuiltje in de wang, bijv. als men lacht (putje). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
32341 |
kuip |
kuip:
kōp (Q086p Eigenbilzen)
|
In het algemeen een wijd vat, meestal van hout, van boven open en daar ook iets wijder dan aan de onderzijde. [N E, L; S 19; L 1a-m; L 17, 18a; monogr.]
II-12
|
32246 |
kuiper |
kuiper:
kēpǝr (Q086p Eigenbilzen)
|
Vakman die houten kuipen, vaten en tonnen vervaardigt. [A 32, 10; S 20; L 1a-m; L 29, 13; monogr.]
II-12
|
20463 |
kuis, ingetogen |
braaf:
braaf (Q086p Eigenbilzen),
fatsoenlijk:
ps. invuller twijfelt over het antwoord!
fatsoenlijk ? (Q086p Eigenbilzen),
kuis:
kuis (Q086p Eigenbilzen),
zuiver:
ziever (Q086p Eigenbilzen)
|
kuis, zuiver [N 96D (1989)] || kuis; rein van zeden; maagdelijk; ingetogen; zich onthoudend van zinnelijk genot [kuis, kies, zuiver] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
23956 |
kuisheid |
kuisheid:
kuisheid (Q086p Eigenbilzen),
zuiverheid:
zieverheid (Q086p Eigenbilzen)
|
Kuisheid, zuiverheid. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18545 |
kuitbroek |
flodderbroek:
flodərbruk (Q086p Eigenbilzen)
|
kuitbroek of kniebroek (vero) waarvan de pijpen juist onder de knieën werden dichtgebonden [N 23 (1964)]
III-1-3
|