25186 |
rijp, rijmx |
rouwvrost:
roevrosch (Q198p Eijsden),
roevrosj (Q198p Eijsden)
|
rijm (op boomen) [SGV (1914)] || rijm, bevroren dauw of nevel die zich afzet op de takken [waterrijm, roevros] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33509 |
rijshout, bonenstaak |
erwtrijs:
ērtriezer (Q198p Eijsden),
rijs:
ries (Q198p Eijsden),
riezer (Q198p Eijsden, ...
Q198p Eijsden)
|
Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [N P (1966)], [SGV (1914)] || rijs [SGV (1914)] || rijzen (mv.) [SGV (1914)]
I-7
|
25585 |
rijsplank |
plank:
planken (Q198p Eijsden)
|
De plank, planken of een rek waarop de bolrijs plaatsvindt. [N 29, 35b]
II-1
|
21032 |
rijzen |
opgaan:
opgūǝn (Q198p Eijsden)
|
[N 29, 25b; monogr.]
II-1
|
29012 |
rimpelen, fronsen |
fronsen:
fruŋsǝ (Q198p Eijsden)
|
Al plooiend rijgen. Rimpelen is het uitrekken van een hoeveelheid stof tot een vooraf bepaalde kortere lengte, langs één of meer stiklijnen, waarbij de ruimte wordt verdeeld in gelijke, soepele plooitjes (Het Beste Naaiboek, pag. 178). Bij fronsen wordt de ruimte over een bredere afstand verdeeld dan bij rimpelen. Zie afb. 46. [N 59, 53; N 62, 12a; N 62, 30; Gi 1.IV, 34; MW; monogr.]
II-7
|
18396 |
ring |
ring:
ene (R)ingk-S-S (Q198p Eijsden)
|
ring [GTP]
III-1-3
|
33582 |
ringen, randen verwijderen van peulvruchten |
afhalen:
aafhole (Q198p Eijsden),
ringen:
rènge (Q198p Eijsden)
|
[N Q (1966)] [SGV (1914)]
I-7
|
24234 |
ringmus |
tuinmusje:
twoen-möschke (Q198p Eijsden)
|
Hoe heet de ringmusch? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
22865 |
ringrijden, ringsteken |
ringsteken:
reenkschtèike (Q198p Eijsden)
|
ringsteken [SGV (1914)]
III-3-2
|
21214 |
riool |
kanaal:
kanoal (Q198p Eijsden)
|
riool [SGV (1914)]
III-3-1
|