22363 |
knikker |
frank:
in fràŋk (L353p Eksel),
spelen mit de vrenk (L353p Eksel),
vrank (L353p Eksel),
vraânk (L353p Eksel),
, /
vrank - vrenk (mv.) (L353p Eksel),
, niet gekend
vrènk (L353p Eksel),
Frank, (vrank, vrenk), das im Gebiet zwischen Aschen und Heinsberg und in den belgisch-limburgischen Orten Eksel, Hechten, und Peer, gilt, weist u.E. deutlich auf die Herstellung einer besondern Murmelart hin. Hier liegt wohl das von Kiliaen als "vet. sax., sicambr."bezeichnete Verbum wranghen astringere, also zusammenpressen, steif, hart machen vor. Müller verzeichnet für das Rheinland ausser frängen druücken von zu engen Dingen; frangen unregelmässig falten auch frank hart, krustig, von Ackerboden.
frank [fraŋk} (L353p Eksel),
Het ^ teken boven een klinker betekent sleeptoon., /
vrânk- vrênk (mv) (L353p Eksel),
Zie Crompvoets, H. (1991), [De regionale toptiens van dialectwoorden en -begrippen.]: Limburg. In: H. Crompvoets en A. Dams (red.), Kroesels op de bozzem. Het Dialectenboek. Waalre: Stichting Nederlandse Dialecten, blz. 122-136 [blz. 125].
vraangk (L353p Eksel),
frankje:
vrenkske (L353p Eksel)
|
/ [SND (2006)] || Balletjes van gebakken aarde, steen, marmer of glas [bolbaai, kets, kaaischeut, jibber, klits, ket, til, knipper, knot, marbol, marbel, mölmer, kaster, kasser, huuf, köls, kölster, vrenkel]. [N 88 (1982)] || Een knikker. [ZND B1 (1940sq)] || Jongens spelen met de knikkers. [ZND 01u (1924)] || Kleine stenen of glazen knikker [mullemer, aardezoekertje, artzeiker]. [N 88 (1982)] || knikker [SND (1991)] || knikker(s) [SND (2006)] || Knikker. || Murmel.
III-3-2
|
22361 |
knikkeren |
franken:
jongens: vrenken (L353p Eksel),
vrenken (L353p Eksel),
ɛvrenkenɛ - knikkeren (L353p Eksel),
franken doen:
vrênk doên (L353p Eksel),
met de franken spelen:
spelen mit de vrenk (L353p Eksel)
|
Jongens spelen met de knikkers. [ZND 01u (1924)] || Knikkeren. || Lievelingsspel 1. [SND (2006)] || Lievelingsspel 3. [SND (2006)]
III-3-2
|
22364 |
knikkerkuiltje |
kotje:
kauteke (L353p Eksel),
kø.təkə (L353p Eksel),
putje:
pötteke (L353p Eksel)
|
het holletje in de grond bij t knikkeren [kuil, kuiltje, putje, O, demke] [N 112 (2006)] || Het holletje in de grond bij t knikkeren [kuil, kuiltje, putje, O, demke]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22471 |
knikkers laten rollen |
trullen:
treülen (L353p Eksel),
trullen (L353p Eksel, ...
L353p Eksel),
trölə (L353p Eksel)
|
knikkers laten rollen [druilen, trullen, dullen, reuzelen, dreutelen] [N 112 (2006)] || Knikkers laten rollen [druilen, trullen, dullen, reuzelen, dreutelen]. [N 88 (1982)] || Rollen, wentelen.
III-3-2
|
22503 |
knikkers laten stuiteren |
botsen:
botsen (L353p Eksel),
ketsen:
kɛtsə (L353p Eksel)
|
knikkers laten stuiteren in het knikkerspel [bonken, kletsen] [N 112 (2006)] || Knikkers laten stuiteren in het knikkerspel [bonken, kletsen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22820 |
knikkertermen |
boonschieten:
Op de grond wordt een boon getekend van ca 50 cm lang, met een deellijn in het midden waarop de medespelers de overeengekomen inzet leggen. Vanaf een lijn enkele meters verderop gooit iedere speler beurtelings met een knikker in de richting van de boon. Die het kortst bij de boon gooit mag beginnen. Vanaf deze plaats wordt al schietend met de knikker, gemikt op de knikkers in de boon om deze buiten te schieten, lukt dit dan mag de speler zijn beurt voortzetten en de knikkers voor zich nemen die hij buiten geschoten heeft. Blijft de knikker waarmee hij schiet in de boon liggen dan blijft die daar en hij mag bij de volgende beurt met een andere knikker vanaf de lijn opgooien en het spel voortzetten. Als alle knikkers uit de boon verdwenen zijn is het spel gedaan. Als de speler geen knikker raakt of buiten de boon schiet dan is de volgende speler aan de beurt.
boeënschietten (L353p Eksel)
|
Boon schieten.
III-3-2
|
17784 |
knipogen |
oogje pinken:
{[chsk\\}
ugske pinken (L353p Eksel),
plimpen:
{pl[mp\\}
plumpen (L353p Eksel)
|
Knipogen: een oog even sluiten en weer openen, als teken van verstandhouding (knipogen, pinken). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
19316 |
knoeier |
losbol:
ps. Algemene note: Het omspellen van het Eksels dialect is misschien niet helemaal correct (geen spellingslijst daarvoor ik heb het bij benadering omgespeld!
loͅsbōl (L353p Eksel)
|
iemand die zijn werk steeds verwaarloost [hordserd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19076 |
knoest |
knots:
knots (L353p Eksel)
|
Een harde, ruwe uitwas aan een boom (knoes, kwar, aast, knoop, inwas, knoest). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17664 |
knokkelkuiltjes |
knokkels:
(knêûkels) (L353p Eksel),
kotjes:
{k[.t\\k\\s}
kutekes (L353p Eksel),
kuiltjes:
(kultjes) (L353p Eksel),
putjes:
puttekes (L353p Eksel),
PLAATS: De informant geeft als gehucht Kiefhoek op.
puttekes (L353p Eksel)
|
De deukjes op de gewrichten tussen de hand en de vinger (kuiltjes, koetjes, putjes) [N 106 (2001)] || deukjes, De ~ op de gewrichten tussen de hand en vinger. [N 84 (1981)]
III-1-1
|