e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eksel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knikker frank: in fràŋk (Eksel), spelen mit de vrenk (Eksel), vrank (Eksel), vraânk (Eksel), , /  vrank - vrenk (mv.) (Eksel), , niet gekend  vrènk (Eksel), Frank, (vrank, vrenk), das im Gebiet zwischen Aschen und Heinsberg und in den belgisch-limburgischen Orten Eksel, Hechten, und Peer, gilt, weist u.E. deutlich auf die Herstellung einer besondern Murmelart hin. Hier liegt wohl das von Kiliaen als "vet. sax., sicambr."bezeichnete Verbum wranghen astringere, also zusammenpressen, steif, hart machen vor. Müller verzeichnet für das Rheinland ausser frängen druücken von zu engen Dingen; frangen unregelmässig falten auch frank hart, krustig, von Ackerboden.  frank [fraŋk} (Eksel), Het ^ teken boven een klinker betekent sleeptoon., /  vrânk- vrênk (mv) (Eksel), Zie Crompvoets, H. (1991), [De regionale toptiens van dialectwoorden en -begrippen.]: Limburg. In: H. Crompvoets en A. Dams (red.), Kroesels op de bozzem. Het Dialectenboek. Waalre: Stichting Nederlandse Dialecten, blz. 122-136 [blz. 125].  vraangk (Eksel), frankje: vrenkske (Eksel) / [SND (2006)] || Balletjes van gebakken aarde, steen, marmer of glas [bolbaai, kets, kaaischeut, jibber, klits, ket, til, knipper, knot, marbol, marbel, mölmer, kaster, kasser, huuf, köls, kölster, vrenkel]. [N 88 (1982)] || Een knikker. [ZND B1 (1940sq)] || Jongens spelen met de knikkers. [ZND 01u (1924)] || Kleine stenen of glazen knikker [mullemer, aardezoekertje, artzeiker]. [N 88 (1982)] || knikker [SND (1991)] || knikker(s) [SND (2006)] || Knikker. || Murmel. III-3-2
knikkeren franken: jongens: vrenken (Eksel), vrenken (Eksel), ɛvrenkenɛ - knikkeren (Eksel), franken doen: vrênk doên (Eksel), met de franken spelen: spelen mit de vrenk (Eksel) Jongens spelen met de knikkers. [ZND 01u (1924)] || Knikkeren. || Lievelingsspel 1. [SND (2006)] || Lievelingsspel 3. [SND (2006)] III-3-2
knikkerkuiltje kotje: kauteke (Eksel), kø.təkə (Eksel), putje: pötteke (Eksel) het holletje in de grond bij t knikkeren [kuil, kuiltje, putje, O, demke] [N 112 (2006)] || Het holletje in de grond bij t knikkeren [kuil, kuiltje, putje, O, demke]. [N 88 (1982)] III-3-2
knikkers laten rollen trullen: treülen (Eksel), trullen (Eksel, ... ), trölə (Eksel) knikkers laten rollen [druilen, trullen, dullen, reuzelen, dreutelen] [N 112 (2006)] || Knikkers laten rollen [druilen, trullen, dullen, reuzelen, dreutelen]. [N 88 (1982)] || Rollen, wentelen. III-3-2
knikkers laten stuiteren botsen: botsen (Eksel), ketsen: kɛtsə (Eksel) knikkers laten stuiteren in het knikkerspel [bonken, kletsen] [N 112 (2006)] || Knikkers laten stuiteren in het knikkerspel [bonken, kletsen]. [N 88 (1982)] III-3-2
knikkertermen boonschieten: Op de grond wordt een boon getekend van ca 50 cm lang, met een deellijn in het midden waarop de medespelers de overeengekomen inzet leggen. Vanaf een lijn enkele meters verderop gooit iedere speler beurtelings met een knikker in de richting van de boon. Die het kortst bij de boon gooit mag beginnen. Vanaf deze plaats wordt al schietend met de knikker, gemikt op de knikkers in de boon om deze buiten te schieten, lukt dit dan mag de speler zijn beurt voortzetten en de knikkers voor zich nemen die hij buiten geschoten heeft. Blijft de knikker waarmee hij schiet in de boon liggen dan blijft die daar en hij mag bij de volgende beurt met een andere knikker vanaf de lijn opgooien en het spel voortzetten. Als alle knikkers uit de boon verdwenen zijn is het spel gedaan. Als de speler geen knikker raakt of buiten de boon schiet dan is de volgende speler aan de beurt.  boeënschietten (Eksel) Boon schieten. III-3-2
knipogen oogje pinken: {[chsk\\}  ugske pinken (Eksel), plimpen: {pl[mp\\}  plumpen (Eksel) Knipogen: een oog even sluiten en weer openen, als teken van verstandhouding (knipogen, pinken). [N 84 (1981)] III-1-1
knoeier losbol: ps. Algemene note: Het omspellen van het Eksels dialect is misschien niet helemaal correct (geen spellingslijst daarvoor ik heb het bij benadering omgespeld!  loͅsbōl (Eksel) iemand die zijn werk steeds verwaarloost [hordserd] [N 85 (1981)] III-1-4
knoest knots: knots (Eksel) Een harde, ruwe uitwas aan een boom (knoes, kwar, aast, knoop, inwas, knoest). [N 82 (1981)] III-4-3
knokkelkuiltjes knokkels: (knêûkels) (Eksel), kotjes: {k[.t\\k\\s}  kutekes (Eksel), kuiltjes: (kultjes) (Eksel), putjes: puttekes (Eksel), PLAATS: De informant geeft als gehucht Kiefhoek op.  puttekes (Eksel) De deukjes op de gewrichten tussen de hand en de vinger (kuiltjes, koetjes, putjes) [N 106 (2001)] || deukjes, De ~ op de gewrichten tussen de hand en vinger. [N 84 (1981)] III-1-1