25110 |
weerlichtx |
schijn:
ne schîên (L353p Eksel)
|
weerlicht waarvan men de eigenlijke straal niet ziet, oplichtend aan de horizon [zeebrand] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25206 |
weersgesteldheid |
weer:
weir (L353p Eksel),
weər (L353p Eksel)
|
(vuil, slecht) weer [ZND 08 (1925)] || weer (znw) [ZND A1 (1940sq)]
III-4-4
|
23708 |
weesgegroet |
weesgegroet:
weesgegroet (L353p Eksel, ...
L353p Eksel,
L353p Eksel)
|
Het gebed "Weesgegroet Maria", "Ave Maria", groetenis [jejruust zais(t) de Maria]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21247 |
weg |
weg:
inə ēg, twi wēg (L353p Eksel),
inə wēg (L353p Eksel),
wê.x (L353p Eksel)
|
een weg [ZND A1 (1940sq)] || een weg, twee wegen [ZND A2 (1940sq)] || weg [RND]
III-3-1
|
23869 |
wegbereiders van de processie |
bijlenmannetjes:
groep kinderen met belletjes
bellemenkes (L353p Eksel)
|
De groep (militairen, leden van de schutterij) die in de processie vooruit loopt en de eventuele hindernissen opruimt die de processie op haar weg vindt [bielemaander, bielemennekes]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
17907 |
weggrissen |
grabbelen:
grabbelen (L353p Eksel),
pikken:
pikken (L353p Eksel, ...
L353p Eksel),
scharren:
schaêren (L353p Eksel),
snappen:
snappen (L353p Eksel),
wegpikken:
wègpikken (L353p Eksel),
wegscharren:
wègschaere (L353p Eksel),
wègschaêren (L353p Eksel),
wegsnappen:
wègsnappen (L353p Eksel)
|
grissen: Snel wegnemen (grissen, ritsen, keuteren, graaien). [N 84 (1981)] || Snel wegnemen (grissen, ritsen, keuteren, graaien, klauwen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
17979 |
wegkwijnen |
achteruitgaan:
achteroet goan (L353p Eksel),
achteroetgooën (L353p Eksel),
afgaan:
géér aafgooën (L353p Eksel),
uitteren:
{u.tr\\n}
oettèren (L353p Eksel),
wegteren:
wègtiêren (L353p Eksel)
|
(Weg)kwijnen: langzaam achteruitgaan, gezegd van een zieke ((weg)kwijnen, (weg)kwelen, afteren, aflopen, achteruit gaan). [N 107 (2001)] || (Weg)kwijnen: langzaam achteruitgaan, gezegd van een zieke (kwijnen, kwelen, pratten, afteren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21159 |
wegwijzer |
handwijzer:
handwijzer (L353p Eksel),
wegwijzer:
wegwijzer (L353p Eksel)
|
een plank, bord, enz. met de richting van de weg, de afstand enz. (hand, handwijzer, wegwijzer) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33663 |
wei |
wei:
wē (L353p Eksel, ...
L353p Eksel)
|
Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-11, I-8
|
18902 |
weigerachtig |
weigerachtig:
weigerechtig (L353p Eksel)
|
geneigd om te weigeren [weiger] [N 85 (1981)]
III-1-4
|