22024 |
holenduif |
holduif:
holdoef (L419p Elen)
|
holenduif
III-4-1
|
25062 |
homp, brok, klont |
klont:
kloont (L419p Elen),
kluit:
ps. letterlijk overgenomen.
kléūūt (L419p Elen)
|
kluit [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-4-4
|
19784 |
hond |
hond:
ho.nt (L419p Elen),
hoend (L419p Elen),
hoōēnd (L419p Elen),
hunt (L419p Elen),
ond (L419p Elen)
|
hond [Goossens 1b (1960)], [ZND 01 (1922)], [ZND 21 (1936)], [ZND m], [ZND m]
III-2-1
|
21043 |
honing |
honing:
hū.ǝneŋ (L419p Elen),
hūaneŋ (L419p Elen),
ūǝnǝŋ (L419p Elen)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|
28675 |
honingpers |
honingpers:
hūǝ.neŋpīę.s (L419p Elen)
|
Apparaat waarmee de gevulde honingraten geperst worden om zo de honing te oogsten. De honingpers was al in gebruik bij de korfteelt. Men kent verschillende vormen vervaardigd van onder meer eike- of beukehout. Een honingpers is voorzien van een kuip waarin de geperste honing opgevangen wordt. Verder is er een hendel en een schroef waarmee men het persblok vastdraait op de zak met ruwe honing. [N 63, 122a; JG 1a+1b; JG 2b-5; N 63, 122c; monogr.]
II-6
|
17570 |
hoofd |
hoofd:
huïd (L419p Elen),
kop:
kop (L419p Elen)
|
hoofd [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
17571 |
hoofd (spotnamen) |
kopstuk:
fig. bet.
kopstök (L419p Elen)
|
hoofd [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
32771 |
hoofdbalken van de eg |
balken:
(sg ba.lǝk)
bɛ.lǝk (L419p Elen)
|
De rechte of lichtelijk gebogen, zwaardere balkjes van het egraam, die door de lichtere scheien op een bepaalde afstand van elkaar gehouden worden. Meestal zijn - vooral bij de vierhoekige eg - in deze balken de tanden aangebracht. Voor de plaatsen waar men voor de hoofdbalken van de eg geen aparte term gebruikt, zie men het vorige lemma. [JG 1a + 1b; N 11, 69a; N 11A, 155a; monogr.]
I-2
|
18187 |
hoofddoek |
plag:
plax (L419p Elen)
|
Hoofdbedekking ter bescherming tegen de felle zon in de oogsttijd. De laatste opgaven van het lemma, met het type hoed, zijn allicht geen hoofddoeken, maar hoofdbedekkingen. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c]
I-4
|
20767 |
hoofdkaas |
hoofdkaas:
høͅytkie.s (L419p Elen),
hoofdvlees:
høͅytfleͅi.s (L419p Elen)
|
hoofdkaas [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|