18966 |
bedrieger |
leugenaar:
liêgenèèr, gebakke pèèr, mörgen is het ònwèèr
liêgenèèr (L363p Ellikom),
liegebeest:
liêgebiêst (L363p Ellikom)
|
leugenaar
III-1-4
|
18825 |
bedroefd |
droevig:
Waat ki-jkt det vruimes alti-jd zuu drevig Joa; det waas uich e drevig geval ¯t s toch drevig det ze doa niks tiêge könne doon Soms zelfst. geb. voor iemand die zelden of nooit lacht: Dèèn Drevige lacht nog neet este hem möt eine krevelstein in zi-jne nek krevels
drevig (L363p Ellikom)
|
droevig
III-1-4
|
33660 |
beemd |
beemd:
bamt (L363p Ellikom)
|
Het begrip beemd is, getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma, vaak afgevraagd. Op grond van de informatie die de informanten bij hun antwoord gaven, springen er twee betekenissen uit van beemd. De eerste is ø̄lager gelegen, vochtig weilandø̄ en de tweede is ø̄hooiweide of hooilandø̄. Een aantal informanten vermeldt erbij dat beemd weiland is aan de Maas of aan een beek. Enkele andere bijvoegingen zijn: ø̄slechte wei met veel onkruidø̄, ø̄grasland zonder omheiningø̄, ø̄weiland met enkele bomenø̄, ø̄stuk zure grondø̄. De lage ligging wordt nogal eens als een slechte eigenschap, als minderwaardig, gewaardeerd. Sommige informanten geven aan dat een beemd iets anders is dan een broek. Mede door de diverse bijvoegingen bij de antwoorden zijn de beemd-opgaven daarom niet verwerkt in lemma 1.3.2 ɛlaaggelegen weidegrondɛ, waarin de broek-opgaven domineren. Binnen de woordtypen beemd en band/bend is niet altijd met zekerheid te zeggen of ze enkel- of meervoud zijn. Waar dit met zekerheid te zeggen is, is dit aangegeven.' [N 14, 53; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; N P, 5; JG 1a, 1b, 1c; L 19b, 2aI; L 1a-m; L 4, 40; A 10, 4; S 2, 5, 43; Wi 6; RND 20; Vld.; monogr.]
I-8
|
17771 |
been |
been:
bejn (L363p Ellikom)
|
been [ZND m]
III-1-1
|
33898 |
beervoetigheid |
(het heeft/staat) bereklauw:
b˙ē̜rǝklau̯ (L363p Ellikom)
|
Beervoetige stand, een afwijking, waarbij de kootas naar voren is gebroken door het achterwaarts doorzakken van de koot, zodat de vetlok met de bodem in aanraking komt. [JG 1a, 1b; N 8, 93b]
I-9
|
25053 |
beetje, een weinig |
beetje:
èè bitsje (L363p Ellikom),
get:
get (L363p Ellikom),
hoop:
LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).
einen huip (L363p Ellikom),
ietje:
(soms, vertederend).
etekes (L363p Ellikom),
iets:
eet(s) (L363p Ellikom),
ietsje:
Syn.: eet of wat.
eetskes (L363p Ellikom),
klatsje:
(is verkleinwoord van klats of klatz).
kletske (L363p Ellikom),
klitsklatsje:
(bijv. van drank).
klitskletske(s) (L363p Ellikom),
klocht:
(deze benaming gebruikt men voor vee of vogels).
klocht (L363p Ellikom),
kudde:
bijv. köd stuiw. (deze benaming gebruikt men voor vee of vogels).
köd (L363p Ellikom),
snifje:
èè snifke (L363p Ellikom),
tikje:
LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).
èè tikske (L363p Ellikom),
trobbel:
(tribbelke).
tròbbel (L363p Ellikom),
troep:
tròp (L363p Ellikom),
wat, een -:
LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).
wat (L363p Ellikom)
|
beetje, een weinig || geringe hoeveelheid
III-4-4
|
32717 |
beginvoren in het midden |
rug:
ręq (L363p Ellikom)
|
Bedoeld worden de eerste (2, 4 of 6) voren die men midden op de akker of op een pand tegen elkaar aan slaat, als deze bijeengeploegd moet worden. Men kan deze voren, vooral als het laaggelegen of natte grond betreft, bewust wat hoger opploegen, om een rond akker- of pandoppervlak te krijgen. [N 11, 60; N 11A, 119c; JG 1a + 1b]
I-1
|
33776 |
beide beenderen van de onderkaak |
scharen:
šīǝrǝ (L363p Ellikom)
|
De scha(a)r(en) of het geschaar vormen de beide takken van de onderkaak van een paard en de uitwendige holte in het achterste gedeelte daarvan. Zie afbeelding 2.11. [JG 1a, 1b; N 8, 30]
I-9
|
24301 |
bek |
muil:
mul (L363p Ellikom),
mûl (L363p Ellikom)
|
muil [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
21514 |
bekeuren |
pakken:
gepakt (L363p Ellikom)
|
beboeten [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|