34551 |
jonge gans |
gansje:
gø̜ǝskǝ (Q202p Eys),
wiele:
wilǝ (Q202p Eys)
|
De benamingen in dit lemma duiden in het algemeen op een jonge gans. In vraag A 6, 5c werd gevraagd naar de dialectbenamingen voor "pasgeboren ganzen". De antwoorden zijn ook in dit lemma opgenomen. Hierdoor komen er onder andere (-)kuiken-opgaven voor. [L 34, 15; JG 1a; A 6, 5c; A 2, 42; monogr.]
I-12
|
34448 |
jonge geit |
geitje:
getjǝ (Q202p Eys)
|
[N 19, 71a; N 77, 75; A 9, 21; JG 1a; monogr.]
I-12
|
23569 |
jonge koorzanger |
zangertje:
zengerkes (Q202p Eys)
|
Een jeugdige koorzanger, zangertje, koraaltje. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20314 |
jonge vrouw |
jong vrouwtje:
jonk vreuke (Q202p Eys),
jonge vrouw:
(v.).
j‧oͅŋ vr‧oͅu̯ (Q202p Eys)
|
jonge vrouw [kuie, koje, keuje] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20159 |
jongen |
jong:
jong (Q202p Eys, ...
Q202p Eys)
|
jongen [DC 05 (1937)] || jongen (knaap) [SGV (1914)]
III-2-2
|
20365 |
jongen met wie een meisje verkering heeft |
mens:
miensch (Q202p Eys),
miensj (Q202p Eys),
m.
m‧inš (Q202p Eys)
|
de jongen met wie men verkering heeft [caprice, flip, vrijer] [N 87 (1981)] || Hoe noemt men den jongen met wien men verkeering heeft? (Hoe noemt men hem, wanneer men met hem verloofd is?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20380 |
jongen met wie men verloofd is |
aanstaande:
ansjtoande (Q202p Eys),
mens:
m.
m‧inš (Q202p Eys),
verloofde:
verloofde (Q202p Eys)
|
Hoe noemt men hem, wanneer men met hem verloofd is? (Hoe noemt men den jongen met wien men verkeering heeft?) [DC 05 (1937)] || verloofde [mannelijk] [caresseur] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
24177 |
jongste vogeltje uit het nest |
kakvogeltje:
kakvuugelke (Q202p Eys)
|
jongste vogel uit het nest (kakkenestje) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
21335 |
jood |
jood:
jud (Q202p Eys, ...
Q202p Eys)
|
jood [SGV (1914)]
III-3-1, III-3-3
|
24623 |
judaspenning |
judaspenning:
Joedaspenning (Q202p Eys)
|
Judaspenning (lunaria biënnis). sierplant met grote bladeren en meestal donker roodpaarse, zelden witte, bloemen. De onderste bladeren en die van de rozet zijn diep ingesneden bij de steel en spits aan de top, de bovenste haast ongesteeld. De plant wordt [N 92 (1982)]
III-4-3
|