e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eys

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opgooien (tossen) opwerpen: opweͅrəpə (Eys) Het kansspel waarbij een munt opgegooid wordt; de winnaar is degene die goed voorspeld heeft welke zijde (kruis of munt) boven zal liggen [koppelen, letteren, opgooien, omgooien, omroeien]. [N 88 (1982)] III-3-2
ophaalmachine machine: mǝš˙iŋ (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Domaniale]) De machine waarmee de kooien in de schacht opgehaald en neergelaten worden. [N 95, 81; monogr.] II-5
ophaalmachinist ophaalmachinist: o.phā.Ima.šines (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Julia]) De arbeider die de ophaalmachine bedient. [N 95, 134; monogr.] II-5
ophitsen ophitsen: o.phi.tsə (Eys), opstokelen: o.pšty.əkələ (Eys), opstoken: opstuuke (Eys) een persoon of personen aanzetten tot ruzie [opstoken, hissen, opkitsen, oppinnen, opraden, aanlokken] [N 85 (1981)] III-1-4
ophouden met het werk de pin derop houwen: dər pē.n dro.p h‧oͅu̯ə (Eys), op-hren (< du.): o.ph‧yərə (Eys), ophuure (Eys), ophouden: ophoute (Eys), schicht (du.) maken: cf. Kerkrade Wb. p. 246 s.v. "sjiech 2."ich han sjiech jemaad: het werk zit erop  ši.x mā.kə (Eys), uitscheiden: ū.tš‧eͅi̯ə (Eys) ophouden (m.h. werk) [SGV (1914)] || ophouden met werken [afscheiden, uitscheiden, ophouden] [N 85 (1981)] III-1-4
opleidingsgebouw leslokaal: lę.slo.k˙āl (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Eisden]), op de b.v.s.: op˲ dǝ [b.v.s.] (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Maurits]) Plaats waar men de aankomende mijnwerker in het vak schoolt. Met de afkorting T.W.I. wordt bedoeld "Training Works Instructions". De Bovengrondse Vakschool, de B.V.S., leidde op tot bankwerker en elektricien (Kemp pag. 35). [N 95, 24; N 95, 24 add.] II-5
opleren oplaten: o.p l‧oͅatə goͅ.a (Eys), oplaete (Eys) Hoe zegt men / hoe noemt men in Uw dialect: jonge duiven (een paar kilometer van het hok) wegbrengen, om ze te leren [N 93 (1983)] III-3-2
opletten erbij zijn: (zijn).  dərbēͅ.i̯ zi.ə (Eys), opletten: oplette (Eys), oppassen: o.ppa.sə (Eys, ... ), uitkijken: ū.tki.kə (Eys) aandacht geven, letten op [beletten, nikken] [N 85 (1981)] || oplettend, achtslaan op wat kan gebeuren, gereed om te handelen, waakzaam [gewarig, gewaakzaam] [N 85 (1981)] III-1-4
oplettend waakzaam: waakzaam (Eys) oplettend, achtslaan op wat kan gebeuren, gereed om te handelen, waakzaam [gewarig, gewaakzaam] [N 85 (1981)] III-1-4
opper huist: hūst (Eys), mijt: mīǝt (Eys) De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.] I-3