28045 |
luchtlekkage |
loftlek:
luflɛk (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
Algemene benaming voor een luchtlek. [N 95, 825]
II-5
|
17687 |
luchtpijpen |
luchtpijpen:
lógpiepe (Q021p Geleen),
lôchpiep (Q021p Geleen)
|
luchtpijpen [loospiepe] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
28053 |
luchtslang |
loftschlauch:
lufšlawx (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
schlauch:
šlawx (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Domaniale]),
slang:
šlaŋ (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Slang, vervaardigd van rubber, met behulp waarvan de perslucht van de persluchtleiding naar bijvoorbeeld de luchthamer of de boorhamer wordt gebracht. Volgens Vanwonterghem (pag. 110) werden deze gummislangen tijdens de Tweede Wereldoorlog wel eens gebruikt als fietsbanden; als dusdanig zijn flexibels nog in de volkstaal gekend. Het woordtype "schlauch" was volgens de invuller uit Q 15 op de mijn Maurits alleen van toepassing op de luchtslang van de luchthamer. Weliswaar kende men nog andere luchtslangen, bijvoorbeeld als verbinding tussen leidingen (verbindingsslang), als slang tussen leiding en motor (motorslang) of als cylinderslang, maar de term "schlauch" werd slechts voor dit specifieke type slang gebruikt. [N 95, 745; monogr.; Vwo 323; Vwo 491]
II-5
|
28177 |
luchtstroom |
locht:
ǫx (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Laura, Julia])
|
Voor de luchtverversing van het ondergrondse gedeelte van een mijn is een ononderbroken luchtstroom noodzakelijk. Via de intrekkende schacht stroomt verse lucht de mijn in en via de uittrekkende schacht verlaat de gebruikte lucht de mijn (Driessen pag. 43). Lucht stroomt van de plaats met hogere druk naar de plaats met lagere druk. Volgens dit principe wordt de lucht ondergronds in beweging gebracht. Het drukverschil wordt door de hoofdventilator, die bovengronds is opgesteld, veroorzaakt. Hij kan blazend of zuigend werken. In het eerste geval moet hij in verbinding staan met de intrekkende, en in het tweede geval met de uittrekkende schacht. Doorgaans geeft men de voorkeur aan zuigende ventilatie. Doordat de hoofdventilator de verbruikte lucht uit de mijn zuigt, ontstaat er een onderdruk met het gevolg dat de verse lucht door de intrekkende schacht blijft toestromen. Als voornaamste regel bij de luchtverversing geldt dat de verse luchtstroom direct tot op het diepste punt van de mijn of van de verschillende verdiepingen gebracht wordt en van daaruit in voldoende sterke stromen naar de afdelingen wordt geleid (Driessen pag. 44). [N 95, 211; monogr.; N 95, 210]
II-5
|
28185 |
luchtweg |
loftweg:
lufwę̄x (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Een kleine galerij of een afgeschoten gedeelte van een galerij voor ventilatiedoeleinden. [N 95, 209; N 95, 217]
II-5
|
25217 |
luchtx |
lucht:
locht (Q021p Geleen),
logt (Q021p Geleen),
Algemene opmerking: lijst niet omgespeld (zo letterlijk mogelijk overgenomen).
loxt (Q021p Geleen),
Algemene opmerking: lijst niet omgespeld! Opm.: de o tussen oe en o uitgesproken.
log (Q021p Geleen),
Algemene opmerking: lijst niet omgespeld! ps. onder de o staat nog een streepje; deze combinatieletter is niet te maken.
log (Q021p Geleen)
|
lucht [DC 03 (1934)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
19619 |
lucifer |
zwegel:
zjwaegel (Q021p Geleen),
zwaegel (Q021p Geleen),
zwegeltje:
schwaegelke (Q021p Geleen),
sjwĕgelke (Q021p Geleen)
|
Hoe noemt men het houtje, waarmee men vuur kan maken en dat in het Nederl. lucifer wordt genoemd? [DC 30 (1958)] || lucifer [SGV (1914)]
III-2-1
|
18918 |
lui |
gemakkelijk aangelegd:
gemaekelik aangelag (Q021p Geleen),
lui:
lui (Q021p Geleen),
vuil:
voel (Q021p Geleen)
|
niet verlangend om te werken of een handeling te verrichten [lui, niet scheutig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21346 |
lui (lieden) |
lui:
luj (Q021p Geleen),
luu (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen)
|
lui (lieden) [SGV (1914)] || lui/lieden; de - zijn vandaag allemaal buiten op het land aan het maaien [DC 03 (1934)] || volk [RND]
III-3-1
|
18878 |
luid schreien |
beuken:
bĕŭke (Q021p Geleen),
krijten:
krieten (Q021p Geleen),
schreeuwen:
sjriaeve (Q021p Geleen)
|
krijten [SGV (1914)] || zeer luid huilen [janken, schreiten, beuken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|