21368 |
schreeuwen |
beuken:
bø̄kǝ (Q021p Geleen),
kwaken:
kwaake (Q021p Geleen),
kweken:
kwaeke (Q021p Geleen),
kweëken (Q021p Geleen),
schreeuwen:
sjrĕĕve (Q021p Geleen)
|
Het schreeuwen van een varken ten teken van honger of bij het slachten. [N 19, 24; JG 1a, 1b; N 76, 33; monogr.; N 19, Q 111 add.] || luid en doordringend roepen, schreeuwen [kweken, kwaken, keken, schreien, krijten, krijsen] [N 87 (1981)] || schreeuwen [SGV (1914)]
I-12, III-3-1
|
22482 |
schrikkeljaar |
schrikkeljaar:
sjrikkeljoar (Q021p Geleen)
|
schrikkeljaar [SGV (1914)]
III-3-2
|
18871 |
schrikken |
schrikken:
sjrikke (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen),
verschrikken:
versjrikke (Q021p Geleen)
|
door een plotseling angstgevoel bevangen worden en daardoor een onwillekeurige beweging maken [schrikken, verschieteen, ijzen] [N 85 (1981)] || schrikken (geen context) [DC 38 (1964)]
III-1-4
|
19661 |
schrobben |
bezemen:
met he?baez\\m
bèssəmə (Q021p Geleen),
keren:
met kaerbeuscht\\l of schtoepbaez\\m
kaerə (Q021p Geleen),
schrobben:
o uitgesproken korte oe sch uitgesproken als in het Duits
schrobben (Q021p Geleen),
vegen:
met he?baez\\m
vaegə (Q021p Geleen)
|
schrobben [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
27356 |
schroefdraad |
schroefdraad:
sxrufdrǭt (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
[N 95, 749]
II-5
|
28162 |
schroevedraaier |
schroefdraaier:
šruf˱drę̄ǝr (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
[N 95, 748]
II-5
|
20489 |
schrokken |
aankijlen:
aankele (Q021p Geleen),
schransen:
sjrànzə (Q021p Geleen),
schrokken:
sjrókkə (Q021p Geleen),
vreten:
vrééte (Q021p Geleen)
|
schrokken; Hoe noemt U: Gulzig eten (schrokken, slokken, vreten, verschrokken, schoffelen, wolven, zwelgen, worgen, moffelen, buffelen, schransen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24374 |
schub |
schub:
schöb (Q021p Geleen),
eigen spellingsysteem
schöbbe (Q021p Geleen)
|
Hoe noemt u elk van de dunne plaatjes waarmee de huid van een vis geheel of gedeeltelijk is bedekt (schub, schubbe, schelp, schulp) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
18844 |
schuchter |
beschaamd:
besjeŭmp (Q021p Geleen),
bleu:
bluâê (Q021p Geleen)
|
bang om de aandacht te trekken of zich te vertonen [blode, bedeesd, beschaamd, schuchter] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33586 |
schudden van vruchten |
schudden:
eigen spellingsysteem
sjödde (Q021p Geleen)
|
Appels van de boom schudden (muiken). [N 82 (1981)]
I-7
|