e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q021p plaats=Geleen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vis, algemeen vis: vusch (Geleen, ... ), vösj (Geleen) vis || visch [SGV (1914)] || visschen (mv.) [SGV (1914)] III-4-2
vishengel visgarde: vøͅsjgɛ̄rt (Geleen) Het vistuig bestaande uit een lange houten of rieten stok; aan het uiteinde is een snoer bevestigd waaraan een verschuifbare dobber zit en aan het einde een haakje [hengelgarde, topgaarde, geert, garde, lijn, roede, visgeert, vislijn, visroede]. [N 88 (1982)] III-3-2
vissen vissen: vussche (Geleen) visschen (ww.) [SGV (1914)] III-3-2
vlaai vlaai: Syst. WBD  vlaai (Geleen) Vla, bekend cirkelvormig gebak met vulling (vlaoj, flaaj, tabbeschaas?) [N 16 (1962)] III-2-3
vlaai met deegdeksel toeslag: Syst. WBD  toesjlaag (Geleen) Vla met deksel van deeg (dekselvlaoj, slof, toeslaag?) [N 16 (1962)] III-2-3
vlaai met reepjes deeg streepjes vlaai: Syst. WBD  sjtriepkes vlaai (Geleen) Vla waarover kruislings reepjes van deeg zijn gelegd (lödderkesvlaa?) [N 16 (1962)] III-2-3
vlaaienvulling spijs: sjpies (Geleen), Syst. WBD  sjpīēs (Geleen) vlabeleg || Vruchtenmoes dat op de vla gesmeerd wordt (spijs?) [N 16 (1962)] III-2-3
vlaaischotel vlaschotel: vlaasjootel (Geleen), vlaasjótel (Geleen) schaal, plat, om een vlaai op te dienen [flaaischottel] [N 07 (1961)] III-2-1
vlaams vlaams: mar.: er staat een n  vlaansj (Geleen) Vlaams; bijvoeglijk naamwoord - [DC 47 (1972)] III-3-1
vlaamse gaai markolf: merkef (Geleen), vlaamse gaai"en "hoop stront  merkéf (Geleen), merket: mèrkut (Geleen) gaai (34 blauwe veertjes in vleugel; kan veertjes opzetten; hele jaar in bossen; soms in troepjes op trek; echte schreeuwlelijk; ook tam te maken [N 09 (1961)] || gaai, vlaamse || meerkol [SGV (1914)] III-4-1