24387 |
vis, algemeen |
vis:
vusch (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen),
vösj (Q021p Geleen)
|
vis || visch [SGV (1914)] || visschen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-2
|
22413 |
vishengel |
visgarde:
vøͅsjgɛ̄rt (Q021p Geleen)
|
Het vistuig bestaande uit een lange houten of rieten stok; aan het uiteinde is een snoer bevestigd waaraan een verschuifbare dobber zit en aan het einde een haakje [hengelgarde, topgaarde, geert, garde, lijn, roede, visgeert, vislijn, visroede]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22646 |
vissen |
vissen:
vussche (Q021p Geleen)
|
visschen (ww.) [SGV (1914)]
III-3-2
|
20727 |
vlaai |
vlaai:
Syst. WBD
vlaai (Q021p Geleen)
|
Vla, bekend cirkelvormig gebak met vulling (vlaoj, flaaj, tabbeschaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20730 |
vlaai met deegdeksel |
toeslag:
Syst. WBD
toesjlaag (Q021p Geleen)
|
Vla met deksel van deeg (dekselvlaoj, slof, toeslaag?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20731 |
vlaai met reepjes deeg |
streepjes vlaai:
Syst. WBD
sjtriepkes vlaai (Q021p Geleen)
|
Vla waarover kruislings reepjes van deeg zijn gelegd (lödderkesvlaa?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20729 |
vlaaienvulling |
spijs:
sjpies (Q021p Geleen),
Syst. WBD
sjpīēs (Q021p Geleen)
|
vlabeleg || Vruchtenmoes dat op de vla gesmeerd wordt (spijs?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19602 |
vlaaischotel |
vlaschotel:
vlaasjootel (Q021p Geleen),
vlaasjótel (Q021p Geleen)
|
schaal, plat, om een vlaai op te dienen [flaaischottel] [N 07 (1961)]
III-2-1
|
21424 |
vlaams |
vlaams:
mar.: er staat een n
vlaansj (Q021p Geleen)
|
Vlaams; bijvoeglijk naamwoord - [DC 47 (1972)]
III-3-1
|
24266 |
vlaamse gaai |
markolf:
merkef (Q021p Geleen),
vlaamse gaai"en "hoop stront
merkéf (Q021p Geleen),
merket:
mèrkut (Q021p Geleen)
|
gaai (34 blauwe veertjes in vleugel; kan veertjes opzetten; hele jaar in bossen; soms in troepjes op trek; echte schreeuwlelijk; ook tam te maken [N 09 (1961)] || gaai, vlaamse || meerkol [SGV (1914)]
III-4-1
|