34571 |
langwagen |
langwagen:
laŋkwāgǝn (Q021p Geleen)
|
Vierwielige wagen, waarvan het voorste en het achterste asstel met elkaar verbonden zijn door een lange zware balk, de zogenaamde "langboom". De bak rust op drie ronblokken (zie dat lemma). Het achterstel bestaat uit een as, een asblok (zie dat lemma) en een rongblok. De langboom zit met een pin vast in het rongblok. Asblok en rongblok zijn op elkaar bevestigd. De twee achterste wagenarmen zorgen er samen met de langboom voor dat het achterstel onbeweeglijk is. Het voorstel bestaat uit een asblok, een middenblok en een rongblok. De bak rust op de rongblokken; de langboom en de voorste wagenarmen steken door het middenblok. Dwars door de drie blokken steekt een draaipin, waardoor het rongblok kan draaien boven de andere blokken. De dissel (zie dat lemma) zit geklemd tussen de voorste wagenarmen. De langwagen komt voornamelijk in Haspengouw, meer bepaald Droog-Haspengouw, voor. [N 17, 43c; N G, 51 + 70a; JG 1b + 1d]
I-13
|
20751 |
langwerpig wittebrood |
lang brood:
Syst. WBD
lank brôôd (Q021p Geleen)
|
Langwerpig wittebrood (peel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33323 |
langwerpige hoeve |
langhuis:
laŋkhūs (Q021p Geleen)
|
Het boerderijtype waarbij het bouwwerk één geheel vormt; woonhuis, stallen en schuur zijn achter elkaar geplaatst onder één langwerpig dak. Navraag naar verschil in boerderijbenaming, wanneer de grote deeldeuren in de korte of achtergevel dan wel in de lange zijgevel zijn geplaatst, leverde slechts in drie plaatsen een positief antwoord op. Zie onder de typen gevelhuis en schuurhuis. Waar de opgave identiek is met de naam voor de boerderij in het algemeen (zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1), ook voor de fonetische documentatie van deze opgaven), is doorgaans aangegeven dat dit het enig voorkomende type is en derhalve geen specifieke naam heeft. De betreffende opgaven zijn wel bij de lemmata 1.2.1 - 1.2.6 opgenomen en staan telkens vooraan in het lemma. Bij het type langhuis is niet goed uit te maken of het om een woordgroep dan wel om een samenstelling gaat. Slechts een enkele keer is het woordaccent aangegeven; dan staat het op de eerste lettergreep. Zie kaart 4, het Ten Geleide van deze aflevering en afbeelding 2. [N 4A, 1a en 2a]
I-6
|
25079 |
langzaam, traag |
langzaam:
langzaam (Q021p Geleen),
traag:
traog (Q021p Geleen)
|
langzaam (lui, traag, stil, telijig) [DC 39 (1965)] || langzaam [lui, traag, stil, telijig] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19599 |
lantaarn |
lantaarn:
lantern (Q021p Geleen),
lucht:
lucht (Q021p Geleen)
|
lantaarn [SGV (1914)]
III-2-1
|
18222 |
lap |
doek:
dōōk (Q021p Geleen),
huifje:
hø̜jfkǝ (Q021p Geleen),
lap:
lap (Q021p Geleen),
opzetlapje:
opzętlɛpkǝ (Q021p Geleen)
|
Lapje leer dat men ter reparatie op een scheur op het schoeisel zet. [N 60, 233g] || sterke doek of stof [lap, vel, lel, del] [N 86 (1981)]
II-10, III-1-3
|
18346 |
lap op een schoen |
huifje:
huifke (Q021p Geleen),
opzetlapje:
opzètlepke (Q021p Geleen)
|
Een lapje leer op de scheur op het schoeisel (huif?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
18999 |
lasteren |
bekallen:
bekalle (Q021p Geleen),
door de drek halen:
door d⁄n drek haole (Q021p Geleen),
door de sijp halen:
door d-n siep haole (Q021p Geleen),
klatsen:
klatsje (Q021p Geleen)
|
het schenden van iemands goede naam [achterpraat, achterklap, laster] [N 85 (1981)] || iemands goede naam schenden [labbekakken, insteken, bespreken, rabbelen, klapperen, commeren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19297 |
lastig (werken) |
difficile (fr.):
diffeciel (Q021p Geleen),
lastig:
lestig (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen),
niet gemakkelijk:
neet gemaĕkelik (Q021p Geleen)
|
lastig [SGV (1914)] || niet zonder moeite of inspanning volbracht of afgedaan kunnend worden, niet gemakkelijk [difficiel, delicaat, ongemakkelijk, onklaar, zwaar moeilijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19031 |
lastig kind |
lastig portret:
e lestig pĕrtret (Q021p Geleen),
poet:
poet (Q021p Geleen)
|
een kind met een lastig karakter [nest, bernuizig kind, erg] [N 85 (1981)]
III-1-4
|