e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Geleen

Overzicht

Gevonden: 5298
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
buskruit buskruit: buskroet (Geleen), kruit: kroet (Geleen, ... ), krōēt (Geleen), pulver (<lat.): polver (Geleen) buskruit [SGV (1914)] || licht ontbrandbaar, ontplofbaar mengsel dat o.a. gebruikt wordt voor het afschieten van vuurwapens [buskruit, kruit, poeder] [N 90 (1982)] III-3-1
bussel kort stro warbussel: warbǫsǝl (Geleen) Wanneer men het stro bijeengebonden heeft, ligt het graan op de dorsvloer, nog vermengd met eindjes kort stro, lege aren en kaf. Men harkt dan eerst de korte eindjes stro bijeen, en stopt deze in een bussel. Hier staan de benamingen voor deze bussel stro met harksel erin bijeen. [N 14, 29 en 33; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 48, 34.3b; Lu 2, 34.3b; monogr.; add. uit N 14, 25 en 28] I-4
bussel uitgedorst stro bos: buš (Geleen), bussel: bø̄sǝl (Geleen), garve: gɛrǝf (Geleen) Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat] I-4
buur buurman: [naobesie is de verouderde benaming]  buurman (Geleen), nabuur: naober (Geleen, ... ), nabuursie: Opm. is verouderde benaming.  nāōbesie (Geleen) iemand die naast ons woont [naober, buur, buurman] [N 90 (1982)] III-3-1
buurman buurman: [naobesie is de verouderde benaming]  buurman (Geleen), nabuur: naober (Geleen, ... ), nabuursie: Opm. is verouderde benaming.  nāōbesie (Geleen) buurman [SGV (1914)] || iemand die naast ons woont [naober, buur, buurman] [N 90 (1982)] III-3-1
buurmeisjes van een gestorven kind buurmeidjes: buurmaedjes (Geleen), naburen: naober (Geleen) De buurmeisjes van een gestorven kind [Lievevrouwemeisjes]. [N 96D (1989)] III-3-3
buurt buurt: buurt (Geleen), nabuurschap: naobersjap (Geleen, ... ), naobersjop (Geleen) buurt (in de ~) [SGV (1914)] || het deel van een stad of dorp waarvan de bewoners elkaar goed kennen [buurt, gebuurt, geburen, naoberschap] [N 90 (1982)] III-3-1
buurten plenken: WNT: plenken, 3. ... in de gebuurte den avond al koutende doorbrengen.  plenke (Geleen, ... ), plenken (Geleen, ... ), pleŋken (Geleen) buurten (wij gaan ~) [SGV (1914)] || de avonden doorbrengen met praten en roken [kortavonden] [N 87 (1981)] III-3-1
calvarieberg op het kerkhof calvariegroep: calvarie groep (Geleen) De beeldengroep op het kerkhof, bestaande uit Jezus aan het kruis en aan weerskanten daarvan Maria en Johannes [Calvariegroep, kruisgroep, Calvarieberg?]. [N 96A (1989)] III-3-3
canadapopulier canadas: eigen spellingsysteem  cannedas (Geleen), WLD  canadas (Geleen), wijde: eigen spellingsysteem  wieje (Geleen) De canadese populier; kruising tussen de zwarte populier en amerikaanse soort (canada, kana, klaterboom, canadas, canidas, gauwgroot). [N 82 (1981)] III-4-3