e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P186p plaats=Gelinden

Overzicht

Gevonden: 1683
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
haarvlecht haarstaart: hoearstat (Gelinden) een haarvlecht [ZND 35 (1941)] III-1-1
hagedis hagedis: haogedis (Gelinden) hagedis, de gewone, lacerta agilis [ZND 47 (1950)] III-4-2
hak aardappelkrebbel: iapǝlkrɛbǝl (Gelinden), bietenkrebbel: bęi̯tǝkrɛbǝl (Gelinden), krebbel: krɛbǝl (Gelinden), vers: vās (Gelinden), vǭs (Gelinden), witloofkrebbel: witlau̯fkrɛbǝl (Gelinden) De verhoging, al of niet geheel of gedeeltelijk van leer, onder de hiel van de voet. [N 60, 233c; N 60, 126a; N 60, 169a; L 48, 28a; L 48, 28b; L 1a-m; L 1u, 82; L 5, 50; N 7, 37b; L 29, 42; monogr.] || Werktuig om de grond los te hakken, spade met een gekromd blad. Het gereedschap had een algemeen doel en diende, behalve om te wieden, ook voor andere doeleiden, zoals het schrapen (van strooisel of mest), het egaliseren van te diep uitgereden karresporen, het aanhogen van aardappelen (vergelijk het lemma Aanaardhak), enz. Deze nevendoeleinden zijn hier en daar in de benamingen terug te vinden. [N 11, 88; N 12, 45; N 15, 4 en 6a; N 18, 37, 40 en 41; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 42, 40; monogr.] I-5, II-10
hak van een schoen pollevij: Gebruikt als scheldwoord.  poləvi (Gelinden), vers: de vaos van de schoewn (Gelinden), vās (Gelinden), va͂s (Gelinden) hak van de schoen (achterlap) [ZND 01u (1924)] || hoe heet het achterdeel van de schoen (fr. talon) ? [ZND 29 (1938)] || Kent u het woord pollevie? Uitspraak en betekenis. toelichting: wat wordt hiermee bedoeld? [ZND 48 (1954)] || Pollevij (achterlap van een schoen; fr. talon). [ZND 05 (1924)] III-1-3
hak van het blad van de zeis vars: vā.s (Gelinden) Het brede uiteinde van het blad van de zeis, aan de zijde van de arend. Zie afbeelding 5, nummer 2. Sommige opgaven hebben betrekking niet alleen op het puntige uiteinde van de snede aan de zijde van de arend, maar op de gehele brede zijde van het blad, doorlopend tot de rug. Van een dergelijke toevoeging is sprake bij: vars 113, 115, 117, 118a, 172, 173, 176a, 179, 182, 219, 177, 186, 223, Q 73, 157a, 160, 161, 164, 166, 240; voet: L 324. [N 18, 68b; JG 1a, 1b; monogr.] I-3
haken crocheteren (<fr.): ze kan krestiərə (Gelinden) Haken, crocheren. [ZND 35 (1941)] III-1-3
hakken, wieden met de hak kappen: kapǝ (Gelinden) Met een hak de grond tussen (rijen van) opgroeiende planten bewerken, met het doel deze luchtig te maken en van onkruid te zuiveren. [N 15, 5; JG 1a, 1b; monogr.] I-5
halen en betalen optrekken: ps. omgespeld volgens IPA.  ig mut gon optreͅkkə (Gelinden) Halen en betalen wat men gekocht heeft [ik moet gaan ontvangen?] [N 21 (1963)] III-3-1
halfdiep ploegen een halfvoor akkeren: ǝn [halfvoor] ákǝrǝ (Gelinden) Men kan een akker, zodra het (eerste) gewas eraf is, zonder voorbewerking met een halfdiepe voor omploegen voor het volgende gewas of om hem daarna te eggen, te bemesten en diep om te ploegen. Voor (delen van) varianten in de (.. .)-vorm zie men de lemmata pleogen en halve voor. [N 11A, 110c + d; JG 1b add.; monogr.] I-1
halm, stengel van de graanplant spier: spī.rǝ (Gelinden) De graanhalm is de meestal ronde en gelede stengel van de te velde staande graanplant. Hier het algemene woord, dat veelal ook de benaming voor de gehele graanplant is. Een aantal termen (bv. spier, spit, ...) wordt niet alleen gebruikt voor de stengel van de te velde staande graanplanten, maar ook -en blijkens een niet gering aantal aar-opgaven wellicht nog meer- voor de geoogste en gedorste graanstengels, de strohalm; zie de toelichting bij het volgende lemma ''strohalm'' (1.3.2). Veelal zijn ze ook toepasselijk op de grasspriet (zie het lemma ''grasspriet'' (1.5) in aflevering I.3), enkele zelfs op de graankorrel (zie het lemma ''graankorrel'' (2.6) in deze aflevering). Voor een aantal plaatsen werd het tweelettergrepige ''spieren'' als enkelvoud opgegeven. Zie afbeelding 2, a. [N P, 4b; JG 1a, 1b; L 1, a-m; S 12; Wi 13; monogr.] I-4