21965 |
duivenhok |
duivenkot:
dōuvekoeët (Q003p Genk),
doͅuvəkòt (Q003p Genk),
duivenkot (Q003p Genk),
dǫu̯vǝkǫt (Q003p Genk),
het duivenkoot (Q003p Genk)
|
Duivenhok. [Goossens 1a (1955)] || Duivenkot. [Willems (1885)] || Hoe heten de standplaatsen van de verschillende huisdieren, namelijk het duivenhok? [ZND 38 (1942)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
21970 |
duivenmelker |
melker:
mèlker (Q003p Genk)
|
2. Duivenliefhebber.
III-3-2
|
22090 |
duivenslag |
duivenslag:
doͅuvəslō.ch (Q003p Genk),
dǫu̯vǝslǭx (Q003p Genk)
|
Duivenslag. [Goossens 1a (1955)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.]
I-6, III-3-2
|
24141 |
duivin, vrouwelijke duif |
duivin:
douvin (Q003p Genk),
zij:
zei (Q003p Genk)
|
duif, wijfje [ZND 39 (1942)]
III-4-1
|
18006 |
duizelig |
dol:
de.l zei.n (Q003p Genk),
dil (Q003p Genk, ...
Q003p Genk),
dul (Q003p Genk),
kwalijk:
kaolik (Q003p Genk)
|
duizelig zijn [DC 60 (1985)] || Duizeling: draaierigheid, leeg gevoel in het hoofd (suizeling, duizeling, schwindel(ig), dul(le)). [N 107 (2001)] || hoe is of wordt iemand die een harde slag op het hoofd heeft gekregen (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die lang heeft rondgedraaid (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
24312 |
duizendpoot |
duizendpoot:
duzəntput (Q003p Genk)
|
duizendpoot [duuzendbeender, -been] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20045 |
duizendschoon |
jonggezel:
jòngezèl(le) (Q003p Genk),
jónggezèl(le) (Q003p Genk)
|
duizendschoon (Dianthus barbatus L.)
III-2-1
|
34239 |
dunne melk |
blauwe melk:
blō mɛlǝk (Q003p Genk)
|
Dunne melk met een laag vetgehalte. [N 3A, 74]
I-11
|
19311 |
durfal |
felle, een -:
da is `nen felle (Q003p Genk),
vurige, een -:
tes nə virəgə (Q003p Genk)
|
hoe drukt ge uit in uw dialect: hij is moedig (hij is geen bangerd, hij durft bv. te vechten) [ZND 39 (1942)]
III-1-4
|
19310 |
durven |
dorren:
daere (Q003p Genk),
dat derdənər nēət (Q003p Genk),
dat hɛtər nēət gədert (Q003p Genk),
derre (Q003p Genk),
dērren (Q003p Genk),
deͅrə (Q003p Genk),
hĕ hét tat nie dērren dōeĕn (Q003p Genk),
hɛ. hi tat ni dɛ.rə du.ən (Q003p Genk)
|
durven [ZND 25 (1937)] || Hij heeft dat niet durven doen [ZND 46 (1946)]
III-1-4
|