18965 |
bedriegen |
bedonderen:
bedondere (L164p Gennep),
bedriegen:
bedriegen (L164p Gennep),
beduivelen:
beduvele (L164p Gennep),
beflessen:
beflesse (L164p Gennep),
belazeren:
belaazerə (L164p Gennep),
bemieteren:
Die ópkeupers bemietere ów daor wor ge bïj stôt
bemietere (L164p Gennep),
beschijten:
Gïj zit mien toch nie te beschiete, wa
beschiete (L164p Gennep),
besodemieteren:
besədemieterə (L164p Gennep),
hij bedriegt zijn vrouw= hij gaat met andere vrouwen om
besodemietere (L164p Gennep),
betoepen:
betoepe (L164p Gennep),
Lôt ów dôr die kè.ls nie betoepe
betoepe (L164p Gennep),
verneuken:
vernēūkə (L164p Gennep)
|
bedriegen [SGV (1914)] || bedriegen, oplichten || bedriegen: Als hij kans ziet zal hij proberen je te - [DC 35 (1963)] || iemand door list en leugen voor de gek houden en daarvan gebruik maken [kullen, bikken, kleuten, bijbrengen, belakken, verneuken, besleuteren, loren, lorzen, bedonderen, bemieteren, besodemieteren, kinkelfoezen] [N 85 (1981)] || oplichten, bedriegen || opzettelijk bedrog [konkelfoes, konterband] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33344 |
bedrijfsgedeelte van het boerenhuis |
achterhuis:
ɛxtǝrhys (L164p Gennep),
stallen:
stalǝ (L164p Gennep),
stɛl (L164p Gennep)
|
Bedoeld wordt het geheel van stallen en schuur dat achter het woonhuis gelegen is. Bepaalde benamingen zijn specifieke termen voor het bedrijfsgedeelte. Andere opgaven daarentegen zijn algemener en geven daarmee aan dat er voor de bedrijfsgebouwen geen aparte benaming bestaat, ze zijn ook in gebruik voor de boerderij in het algemeen, geven een opsomming van de voornaamste bedrijfsgebouwen of -ruimten (vandaar ook veel meervoudsvormen), verwijzen naar een belangrijk deel van de bedrijfsruimten (zoals de binnenhof of de dorsvloer) of wijzen op dat deel van het complex dat direct aan het woonhuis aansluit (zoals het stookhuis). [N 5A, 31; N 5,126; monogr.]
I-6
|
18825 |
bedroefd |
bedroefd:
bedroefd (L164p Gennep),
Wat kiekte toch berduu.fd ménneke
bedruu.fd (L164p Gennep),
droevig:
Zïj wie.r hoe langer hoe druuviger van al ¯t eelé.nd
druu(.)vig (L164p Gennep),
verdriet:
verdrīēt (L164p Gennep)
|
bedroefd [SGV (1914)] || droevig || verdriet hebbend, treurig [droef, bedroefd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19471 |
bedsprei |
sprei:
sprēͅi̯ (L164p Gennep)
|
bedsprei [RND]
III-2-1
|
22837 |
beeld |
beeld:
Verkl. bildje.
beeld (L164p Gennep)
|
Beeld.
III-3-2
|
22688 |
beeldhouwer |
beeldhouwer:
bēldhoͅuwər (L164p Gennep)
|
Iemand die uit steen beelden maakt [beeldsteker, beeldhouwer, beeldenpikker]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
22403 |
beeldzijde van een geldstuk |
kruis:
krys (L164p Gennep)
|
De beeldzijde van een munt of geldstuk [kop, kruis, illevers, leeuw, wapentje]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33660 |
beemd |
band/bend:
bɛnt (L164p Gennep)
|
Het begrip beemd is, getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma, vaak afgevraagd. Op grond van de informatie die de informanten bij hun antwoord gaven, springen er twee betekenissen uit van beemd. De eerste is ø̄lager gelegen, vochtig weilandø̄ en de tweede is ø̄hooiweide of hooilandø̄. Een aantal informanten vermeldt erbij dat beemd weiland is aan de Maas of aan een beek. Enkele andere bijvoegingen zijn: ø̄slechte wei met veel onkruidø̄, ø̄grasland zonder omheiningø̄, ø̄weiland met enkele bomenø̄, ø̄stuk zure grondø̄. De lage ligging wordt nogal eens als een slechte eigenschap, als minderwaardig, gewaardeerd. Sommige informanten geven aan dat een beemd iets anders is dan een broek. Mede door de diverse bijvoegingen bij de antwoorden zijn de beemd-opgaven daarom niet verwerkt in lemma 1.3.2 ɛlaaggelegen weidegrondɛ, waarin de broek-opgaven domineren. Binnen de woordtypen beemd en band/bend is niet altijd met zekerheid te zeggen of ze enkel- of meervoud zijn. Waar dit met zekerheid te zeggen is, is dit aangegeven.' [N 14, 53; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; N P, 5; JG 1a, 1b, 1c; L 19b, 2aI; L 1a-m; L 4, 40; A 10, 4; S 2, 5, 43; Wi 6; RND 20; Vld.; monogr.]
I-8
|
17561 |
been, beenderen |
bot:
bot (L164p Gennep),
but (L164p Gennep),
knook:
kno:k (L164p Gennep)
|
beenderen [N 10a (1961)] || benen, been (Frans: un os) [knook, knowk, been, bot] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20933 |
beet |
beet:
bētǝ (L164p Gennep)
|
De slijtage aan zowel de kammen van het aswiel als aan de staven van het rondsel. [N O, 14g; Jan 109; Coe 84; Grof 105; N O, 11o]
II-3
|