22359 |
hoepelen |
repen:
reipe (L360a Gerdingen),
ringen:
minder vaak dan reipe
ringe (L360a Gerdingen)
|
Hoe heet: met zon ring [hoepel] spelen? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
24324 |
hommel |
hommel:
ook in ZND 01, a-m
hömmel (L360a Gerdingen)
|
hommel [ZND 27 (1938)]
III-4-2
|
25062 |
homp, brok, klont |
klot:
klōͅt (L360a Gerdingen)
|
kluit [ZND 28 (1938)]
III-4-4
|
19784 |
hond |
hond:
hoͅnt (L360a Gerdingen)
|
hond [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
21043 |
honing |
honing:
hūǝnǝŋ (L360a Gerdingen)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|
17570 |
hoofd |
kop:
kop (L360a Gerdingen)
|
een kop [ZND A1 (1940sq)]
III-1-1
|
19654 |
hoofdkussen |
kussen:
køͅsən (L360a Gerdingen)
|
hoofdkussen [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
18059 |
hoofdpijn |
koppijn:
Soms ook zoetspien.
koppien (L360a Gerdingen)
|
Hoofdpijn. Ik heb hoofdpijn. [Lk 05 (1955)]
III-1-2
|
23248 |
hoog tijd |
hoog tijd:
hoegtied (L360a Gerdingen)
|
Het is hoogtijd (dat we gaan). [ZND 27 (1938)]
III-3-3
|
23210 |
hoogdag |
hoogtijd:
i is kort
do zeen veer hoegtijen (L360a Gerdingen)
|
Zeg in dialect: Er zijn vier hoogdagen (grote feestdagen). [ZND 27 (1938)]
III-3-3
|