18309 |
broeksriem |
boksenriem:
böksereem (L326p Grathem)
|
band of riem waarmee de broek in de taille wordt opgehouden [boekreem, boekband, boksemband] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18551 |
broekzak achter |
vottentas:
vottetes (L326p Grathem)
|
zak aan de achterkant van de broek [konttes, votteske] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18549 |
broekzak opzij |
boksentas:
böksetes (L326p Grathem)
|
broekzak opzij [broeksebuil, boksetes, boksenbool, venget] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20335 |
broer |
broer:
broer (L326p Grathem),
broor (L326p Grathem, ...
L326p Grathem,
L326p Grathem,
L326p Grathem,
L326p Grathem,
L326p Grathem),
brôôr (L326p Grathem, ...
L326p Grathem,
L326p Grathem)
|
broeder [DC 05 (1937)] || broer [DC 03 (1934)] || broer; mijn broer is achttien, mijn - twintig jaar; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || broer; mijn broer is achttien, mijn - twintig jaar; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || broer; mijn broer is achttien, mijn zuster twintig jaar; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
24307 |
brommen, zoemen van een insect |
brommen:
brômme(n) (L326p Grathem)
|
brommen
III-4-2
|
34342 |
bronstig |
breustig:
brø̄stex (L326p Grathem)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
34141 |
bronstig op andere koeien springen |
repen:
rēǝpǝ (L326p Grathem)
|
[N 3A, 9b]
I-11
|
20769 |
brood |
brood:
broeood (L326p Grathem)
|
brood [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
20710 |
broodje |
broodje:
breutje (L326p Grathem),
koningskoek:
keuninkskook (L326p Grathem),
nakomertje:
noakummerke (L326p Grathem)
|
Welke dialectbenamingen kent U voor kleine wittebroodjes? (pistolee, kadetjes, kerneeke, frans broodje, spaans broodje, krombroodje, koekestel, bestel, krol, knubbeltje [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19531 |
broodmes |
broodmes:
broodmets (L326p Grathem)
|
mes waarmee brood wordt gesneden [N 20 (zj)]
III-2-1
|