e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q193p plaats=Gronsveld

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
oplettend vaardig: vêrdig (Gronsveld) oplettend, achtslaan op wat kan gebeuren, gereed om te handelen, waakzaam [gewarig, gewaakzaam] [N 85 (1981)] III-1-4
opmaken opmaken: oͅpmoͅəkə (Gronsveld), xɛ.lt opmo.əkə (Gronsveld) geld opdoen (opmaken) [RND] III-3-1
opmaken van staart en manen opmaken: ǫpmǭǝkǝ (Gronsveld), vlechten: vlęxtǝ (Gronsveld) In dit lemma zijn de antwoorden op twee vragen samengebracht: "het opmaken van staart en manen" (N 8, 103a), en "een paardestaart vlechten" (N 8, 103b). De antwoorden op vraag 103a hebben immers vrijwel alleen met het opmaken en vlechten van de staart te maken. [N 8, 103a en 103b] I-9
opper hoop: hōǝp (Gronsveld), huist: hūst (Gronsveld), pile (fr.): pīl (Gronsveld) De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.] I-3
opperhuid vel: t vèl (Gronsveld) opperhuid [N 10 (1961)] III-1-1
oppoken harden: hęrdǝ (Gronsveld), oprammelen: oprammelen (Gronsveld) Het vuur oppoken. [N 29, 8a; OB 2, 2b; monogr.] II-1
oprecht rechtschaffen (du.): resjaf (Gronsveld) alles bedoelend zoals gezegd wordt, welmenend [rechtzinnig, oprecht] [N 85 (1981)] III-1-4
oprispen rupsen: rupsje (Gronsveld), röpsje (Gronsveld) oprispen, een boertje laten [beuke, bulke, opgeure, opbotte] [N 10a (1961)] III-1-2
opruimen opruimen: oprûime (Gronsveld) Opruimen (opruimen, oprommelen, klarantie maken, ontdoen) [N 79 (1979)] III-2-1
opscheppen de grote heer afleggen: de groeten hier aoflegke (Gronsveld), de grote heer uithangen: de groeten hier oéthange (Gronsveld), get derheen maken: get d’rheen mäoke (Gronsveld), get van zijn jan maken: get van z’nne jaan mäoke (Gronsveld), opscheppen: opsjöppe (Gronsveld, ... ), ploederen: vero. cf. Schuermans p. 491 s.v. "ploederen"= babbelen (plaudern?; pladderen, plodderen?). Niet de correcte betekenis te vinden  ploédere (Gronsveld), schijt maken: sjiét mäoke (Gronsveld), stuiten: sjtute (Gronsveld), cf. Schuermans p. 701 s.v. "stuiten  sjtute (Gronsveld), Van Dale: III. stuiten, (gew.) pochen, bluffen, snoeven, opsnijden.  sjtute (Gronsveld, ... ), veel wind geladen hebben: vëul weend gelaoje hebbe (Gronsveld) opscheppen, bluffen || opscheppen, pochen || pochen || zich op iets beroemen, hoog van iets opgeven, groot spreken [blozen, blazen, schochten, stoefen, mensen, zwetsen] [N 85 (1981)] III-1-4, III-3-1