e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gruitrode

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
proeven keuren: kéére (Gruitrode), proberen: pròbéére (Gruitrode), proeven: prēve (Gruitrode), prēvə (Gruitrode) proeven || proeven; Hoe noemt U: Een kleine hoeveelheid voedsel of drank in de mond nemen om te onderzoeken hoe het smaakt (keuren, proeven) [N 80 (1980)] III-2-3
proosten klinken: klénke (Gruitrode) proosten; Hoe noemt U: De glazen tegen elkaar aanstoten als teken dat men elkaar veel goeds toewenst (knutsen, klinken, proosten) [N 80 (1980)] III-2-3
proppenschieter knap: knap (Gruitrode), spuit: spijt (Gruitrode) Klakkebus; cilindervormig kinderspeeltuig van vlierhout. [ZND 15 (1930)] III-3-2
pruim pruim: proem (Gruitrode), prûm (Gruitrode), reine claude (fr.): sappige, kleine paarse of groene pruim  ringeluut, rigluut (Gruitrode) [ZND 34 (1940)]pruim || pruim, soort I-7
pruimen pruimen: met stoottoon  prûme (Gruitrode), sjieken: sikke (Gruitrode) pruimen; Hoe noemt U: Tabak kauwen (pruimen, sikken, sjikken) [N 80 (1980)] || pruimtabak kauwen III-2-3
prutsen klommelen: klommele (Gruitrode), klongelen: klòngele (Gruitrode), kloten: zie ook gekluut och, de kluuts mè wat aan  klute (Gruitrode), knoeien: knoeije (Gruitrode), knuje (Gruitrode), potteren: Di-j twiê auw sikkelèèrkes zitte doa mè wat te pottere  pottere (Gruitrode), prutsen: z. ook pottere Waat zuidste nog langer zitte te pritse: de piks later toch niks möt  pritse (Gruitrode), verkloten: Kliêtsje, dich verkluuts al di-jen ti-jd aan di-j prulle van niks  verklute (Gruitrode) Frutselen (met kleinigheden bezig zijn). [ZND 35 (1941)] || met nietige bezigheden zijn tijd doorbrengen || nogal sukkelachtig tewerkgaan || ondeugelijk (of onvoldoende) werk, verrichten, klooien || prutsen, broddelen || slordig of/en slecht te werk gaan || verknoeien, verklungelen III-1-4
prutser klommelaar: klòmmelèèr (Gruitrode), kloot-me-vee: nûw zi-jn vruiw gestorven is, zitsj dèèn erme kluutmevee doa hiêl allein te pottere  kluutmevee (Gruitrode), potteraar: potterèèr (Gruitrode), sukkelaar: sigkelèèr(ster) (Gruitrode) klungelaar, onhandig wezen || lantefanter, treuzelaar, onhandigaard, die veel meer tijd nodig heeft dan normaal om iets af te werken || sukkelaar, onhandig iemand || wat, oorspronkelijk een minder bekwame kok betekende III-1-4
prutswerk knoei: wat eine knooi (Gruitrode) Wat een geknoei (slecht en slordig werk). [ZND 35 (1941)] III-1-4
puber bakvis: bakvis  bakvös (Gruitrode) benaming voor aankomend meisje III-2-2
pudding podding: s Zòndigs mook uis moder dèk sjòkkelate podding  podding (Gruitrode), pudding: Syst. Frings mnl.  pydeŋ (Gruitrode) pudding || Pudding (bodding, podding?) [N 16 (1962)] III-2-3