e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q203p plaats=Gulpen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
luchtballon ballon: ballong (Gulpen), luchtballon: luchballon (Gulpen) een ballon die kan opstijgen met een mand eronder om personen te vervoeren [ballon, luchtbal, luchtbol, luchtschip] [N 90 (1982)] III-3-1
luchtbel in water wel: wa͂l (Gulpen) de opborrelende lucht- of gasbel in een vloeistof [wal, wel, brobbel, bobbel] [N 91 (1982)] III-4-4
luchthaam borsthaam: bōǝrshām (Gulpen), tochthaam (toghaam ?): toxhām (Gulpen) Haam waarvan de kussens niet met stro gevuld zijn, maar voorzien zijn van een met lucht gevulde band. Hiervoor konden de binnenbanden van een fiets of auto gebruikt worden. Nadat er in de oorlog geen rubber meer verkrijgbaar was, geraakte het luchthaam in onbruik. Het is overigens niet erg gebruikelijk geworden. Buiten de hier opgesomde plaatsen is het ook bekend in de plaatsen K 353 en L 271. [N 36, 18] I-10
luchtx lucht: lōch (Gulpen), lŏg (Gulpen), lòg (Gulpen), Algemene opmerking: lijst niet omgespeld!  loch (Gulpen), lōch (Gulpen), Algemene opmerking: van deze vragenlijst is alleen het eerste blad aanwezig; de vragen 25, 27, 29 en 30 zijn verdwenen.  loch (Gulpen) lucht [DC 03 (1934)], [SGV (1914)] III-4-4
lucifer zwegel: sjwägel (Gulpen), zwägel (Gulpen) Hoe noemt men het houtje, waarmee men vuur kan maken en dat in het Nederl. lucifer wordt genoemd? [DC 30 (1958)] || lucifer [SGV (1914)] III-2-1
lui lui: lui (Gulpen), niet scheutig: neet scheutig (Gulpen), vuil: voel (Gulpen), vōēl (Gulpen) lui (traag) [SGV (1914)] || niet verlangend om te werken of een handeling te verrichten [lui, niet scheutig] [N 85 (1981)] III-1-4
lui (lieden) lui: luj (Gulpen), luu (Gulpen), ly (Gulpen) lui (lieden) [SGV (1914)] || lui/lieden; de - zijn vandaag allemaal buiten op het land aan het maaien [DC 03 (1934)] || volk [RND] III-3-1
luid schreien beuken: beuke (Gulpen), schreien: sjreie (Gulpen) zeer luid huilen [janken, schreiten, beuken] [N 85 (1981)] III-1-4
luiden luiden: loewe (Gulpen, ... ) luiden [SGV (1914)] || Luiden [luuje, lujje, loewe?]. [N 96A (1989)] III-3-3
luiden voor de mis luiden voor de mis: t loedt vur n mes (Gulpen), t loewe vur de mes/vur de vreugmes/vur de hoeëmes/vur t lof/vesper (Gulpen) De klok luiden vóór de aanvang van de doordeweekse mis(sen). [N 96A (1989)] || Het luiden van de klokken op zondag een half uur en/of een kwartier vóór de aanvang van de vroegmis, de hoogmis, het lof of de vespers. [N 96A (1989)] III-3-3