17917 |
omhelzen |
omhelzen:
umhelze (Q203p Gulpen)
|
omhelzen [SGV (1914)]
III-1-2
|
17850 |
omhooggaan |
naar boven gaan:
noa baoëve gaoë (Q203p Gulpen),
opgaan:
Rijzen van meel.
op gaoë (Q203p Gulpen),
stijgen:
stege (Q203p Gulpen)
|
rijzen: Naar boven gaan, omhooggaan (rijzen, stijgen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25652 |
omkeren |
draaien:
drīnǝ (Q203p Gulpen)
|
Kadetjes of andere broodjes omdraaien tijdens de rijsperiode. De informant van L 312 merkt op dat "kappen" is een gleuf maken in de kadetjes. [N 29, 96a; monogr.]
II-1
|
25013 |
omtrek, omvang |
omtrek:
omtrek (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen)
|
de hoofdlijn die de grenzen van een figuur uitmaakt en er de vorm van bepaalt [omtrek, omkant] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25087 |
onbelangrijk |
onbenullig:
onbeNULLig (Q203p Gulpen),
weinig:
wienig (Q203p Gulpen),
winnig (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen)
|
niet veel [luttel, min, schriel, weinig] [N 91 (1982)] || van geen belang, niet belangrijk [ongewicht] [N 91 (1982)] || weinig [DC 39 (1965)]
III-4-4
|
21845 |
onbeleefd |
bot:
bot (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen,
Q203p Gulpen),
onbeleefd:
onbelefd (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen)
|
niet wellevend, handelend in strijd met de beleefdheid [onbeleefd, bot] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21846 |
onbeschaafd |
boers:
boers (Q203p Gulpen),
lomp:
lomp (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen),
nut:
nut (Q203p Gulpen),
onbeschoft:
onbeschoft (Q203p Gulpen),
ongeschoft:
ongesjoefd (Q203p Gulpen)
|
ruw, niet beschaafd [lomp, loer, boers, onbeschoft, nut] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21792 |
onbeschaamd |
assurant:
Van Dale: assurant, (veroud.) astrant.
assurant (Q203p Gulpen),
ekstrant:
ekstrant (Q203p Gulpen)
|
geen schaamtegevoel hebbend [ekstrant, onbeschaamd] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
25149 |
onbewolkt |
helder:
helder (Q203p Gulpen),
klaar:
klaar (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen),
klare hemel:
klaore hieémel (Q203p Gulpen),
licht:
licht (Q203p Gulpen)
|
onverduisterd in licht, schijn of glans [helder, klaar, licht] [N 91 (1982)] || wolkenloos, zonder wolken, gezegd van de lucht [uitgekeerd, uitgeklaard, klaar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25092 |
onbruikbaar maken, verbruien |
bederven:
bederven (Q203p Gulpen),
begaden:
begaaie (Q203p Gulpen),
begajje (Q203p Gulpen)
|
onbruikbaar maken, zijn waarde doen verliezen [verworden, verdraaien, begaaien, verbruien, bederven, verpeuteren, nonen, verballemonden] [N 91 (1982)]
III-4-4
|