e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gutshoven

Overzicht

Gevonden: 858
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klomp klonk: kl(oe)nk (Gutshoven) klomp; Hoe heet een houten schoeisel (fr. sabot)? [ZND 36 (1941)] III-1-3
kloosterorde orde: ən streiŋ oərdə (Gutshoven) Een strenge orde (kloosterorde geef aan of het woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is. [ZND 40 (1942)] III-3-3
kluit kluit: kleiete (Gutshoven) bollen die gevormd worden uit kolengruis, leem en water [ZND 36 (1941)] III-2-1
kneuzen blutsen: blətsə (Gutshoven) blutsen, kneuzen (van appelen): de appelen niet blutsen [ZND 21 (1936)] III-2-3
knie knie: kni:i (Gutshoven) knie [RND] III-1-1
knijpen pitsen: pitsə (Gutshoven) iemand in de arm nijpen [ZND 34 (1940)] III-1-2
knoeien, morsen, bevuilen besmodderen: bəsmoddərə (Gutshoven) bevuilen [ZND 32 (1939)] III-4-4
knoflook look: louk (Gutshoven) look [ZND 01 (1922)] I-7
knorrepot droevige kerel: wa nən dryvəgə kj(i)aəl (Gutshoven), grommelpot: enə groemelpot (Gutshoven), pruttelpot: enə pru(e)təlpot (Gutshoven) Een lastig persoon, een knorpot (greef?). [ZND 35 (1941)] || Wat een gemelijke kerel (altijd misnoegd, knorrig). [ZND 24 (1937)] III-1-4
knuppel, knots knuppel: knøpəl (Gutshoven), knəpəl (Gutshoven), stok: stɛk (Gutshoven) knuppel [RND], [ZND 36 (1941)] III-1-2