33422 |
schop, afdak voor landbouwgereedschappen |
dakje:
dɛkskǝ (L429p Guttecoven),
schop:
šǫp (L429p Guttecoven)
|
Het gedeelte van de boerderij-gebouwen waarin het los gereedschap, de karren, wagens en werktuigen worden opgeslagen. Soms stond deze bergplaats op zichzelf, maar doorgaans was ze tegen de schuur aangebouwd en bestond ze uit een groot afdak, zonder muren. Scherf is een contaminatie van ''schelf(t)'' en ''scherm''. Schaldij is eigenlijk "binnenplaats". Zie ook de plattegronden bij paragraaf 1.2. [N 5A, 73c en 80a; N 5, 105a, 106 en 107; JG 1a, 1b, 1c, 2a, 2b en 2c; L 1a-m; L B1, 179; L 6, 56 en 57; L 12, 1; L 19a, 11; Gwn 4, 1; S 1 en 50; monogr.]
I-6
|
17961 |
schoppen |
schoppen:
sjöppe (L429p Guttecoven)
|
schoppen [SGV (1914)]
III-1-2
|
24492 |
schors (alg.) |
schors:
WLD
sjórs (L429p Guttecoven)
|
De buitenste bekleding van een boom (schors, blek, blot, blast). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24721 |
schors van naaldbomen |
schil:
WLD
sjèl (L429p Guttecoven)
|
De schors van naaldbomen (schel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
25069 |
schortvol |
schoot:
sjoath (L429p Guttecoven)
|
de hoeveelheid die men in één keer in zijn schort kan vervoeren [schoot, schortvol, slip] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21367 |
schot |
schot:
sjeut (L429p Guttecoven)
|
schot [SGV (1914)]
III-3-1
|
19506 |
schotel |
aarden schotel:
ɛrdǝ šōtǝl (L429p Guttecoven),
schotel:
van aardewerk
sjootel (L429p Guttecoven)
|
Schotel, met name vlees- en aardappelschotel. Plat aardewerk. In L 270 kende men potten met een diameter van ca. 35 cm (kwārts) en ca. 25 cm (halve kwārts). [N 49, 103a; R 3, 75; monogr.] || schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
II-8, III-2-1
|
19508 |
schoteltje |
schoteltje:
sjeutelke (L429p Guttecoven)
|
schoteltje, klein bordje of ~, gebruikt onder een kopje waaruit men drinkt [N 20 (zj)]
III-2-1
|
17637 |
schouder |
schouder:
de sjouere optrèkke (L429p Guttecoven),
sjouwer (L429p Guttecoven, ...
L429p Guttecoven)
|
Hij gaf me een klap op mijn schouder. [DC 17 (1949)] || schouder [SGV (1914)] || schouders ophalen [schokschoere] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18679 |
schoudermanteltje |
pelerinetje (<fr.):
perrelienke (L429p Guttecoven)
|
schoudermanteltje [pelderien, pellerien] [N 23 (1964)]
III-1-3
|