e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Guttecoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schop, afdak voor landbouwgereedschappen dakje: dɛkskǝ (Guttecoven), schop: šǫp (Guttecoven) Het gedeelte van de boerderij-gebouwen waarin het los gereedschap, de karren, wagens en werktuigen worden opgeslagen. Soms stond deze bergplaats op zichzelf, maar doorgaans was ze tegen de schuur aangebouwd en bestond ze uit een groot afdak, zonder muren. Scherf is een contaminatie van ''schelf(t)'' en ''scherm''. Schaldij is eigenlijk "binnenplaats". Zie ook de plattegronden bij paragraaf 1.2. [N 5A, 73c en 80a; N 5, 105a, 106 en 107; JG 1a, 1b, 1c, 2a, 2b en 2c; L 1a-m; L B1, 179; L 6, 56 en 57; L 12, 1; L 19a, 11; Gwn 4, 1; S 1 en 50; monogr.] I-6
schoppen schoppen: sjöppe (Guttecoven) schoppen [SGV (1914)] III-1-2
schors (alg.) schors: WLD  sjórs (Guttecoven) De buitenste bekleding van een boom (schors, blek, blot, blast). [N 82 (1981)] III-4-3
schors van naaldbomen schil: WLD  sjèl (Guttecoven) De schors van naaldbomen (schel). [N 82 (1981)] III-4-3
schortvol schoot: sjoath (Guttecoven) de hoeveelheid die men in één keer in zijn schort kan vervoeren [schoot, schortvol, slip] [N 91 (1982)] III-4-4
schot schot: sjeut (Guttecoven) schot [SGV (1914)] III-3-1
schotel aarden schotel: ɛrdǝ šōtǝl (Guttecoven), schotel: van aardewerk  sjootel (Guttecoven) Schotel, met name vlees- en aardappelschotel. Plat aardewerk. In L 270 kende men potten met een diameter van ca. 35 cm (kwārts) en ca. 25 cm (halve kwārts). [N 49, 103a; R 3, 75; monogr.] || schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] II-8, III-2-1
schoteltje schoteltje: sjeutelke (Guttecoven) schoteltje, klein bordje of ~, gebruikt onder een kopje waaruit men drinkt [N 20 (zj)] III-2-1
schouder schouder: de sjouere optrèkke (Guttecoven), sjouwer (Guttecoven, ... ) Hij gaf me een klap op mijn schouder. [DC 17 (1949)] || schouder [SGV (1914)] || schouders ophalen [schokschoere] [N 10 (1961)] III-1-1
schoudermanteltje pelerinetje (<fr.): perrelienke (Guttecoven) schoudermanteltje [pelderien, pellerien] [N 23 (1964)] III-1-3