33059 |
schoven binden |
binden:
bęnjǝ (L429p Guttecoven)
|
Het werk van de binder die achter de zichter aankomt en die om de hoeveelheid halmen die de zichter afgetrokken heeft twee (soms ook één) banden doet en zo de garven, gebonden schoven, maakt. Wanneer het graan met de zeis gemaaid wordt en de aflegger achter de maaier aankomt, worden het "afleggen", het "vormen" en het "binden" vaak in één doorgaande handeling uitgevoerd. Jassen en kassen worden (elders) ook gebruikt voor het opzetten en samenbinden van de korenhokken, zie het lemma ''schoven opzetten in een hok'' (4.6.13). De volgorde van de varianten van het type binden is: a. consonantcluster: -nd-/-ndj-/-]d, -n-, -nj-, -]-; b. vocalisme: -e-, -ę-, -ęi̯-, -ē-, -i-.' [N 15, 15d, 15e2 en 20; JG 1a, 1b; A 23, 16.2; L 1 a-m; L 1u, 15; L 48, 34.2; Lu 1, 16.2, Lu 2, 34.2; monogr.]
I-4
|
33068 |
schoven opzetten in een hok |
hopen (ww.):
hø̜i̯pǝ (L429p Guttecoven)
|
In dit lemma komen de benamingen voor het opzetten van de stuiken aan de orde. Vergelijk ook aflevering I.3 over het opzetten van oppers, heukelingen, enz. in de weidebouw. Ook hier wordt verwezen naar het zelfstandig naamwoord in het volgende lemma. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds schoven. Ook wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de stuik, in het woordtype voorkomt, wordt dat woord steeds fonetisch gedocumenteerd, daar immers het getal niet overeenkomt met dat van het lemma ''graanhok, struik, mandel'' (4.6.14). Enig materiaal van "haver opzetten" is hier ingebracht, waar nodig met een aantekening. [N 15, 28; JG 1a, 1b, 2c; A 23, 16.2; L 48, 34.2; Lu 1, 16.2; Lu 2, 34.2; monogr.]
I-4
|
29984 |
schraag |
schraag:
šrāx (L429p Guttecoven)
|
Houten draagstelling die wordt gebruikt om een lang werkstuk te ondersteunen. Zie ook afb. 116. [N 53, 225; S 32; monogr.]
II-12
|
18133 |
schram |
schram:
sjroam (L429p Guttecoven),
sjröm (L429p Guttecoven)
|
schram [SGV (1914)] || schrammen (mv) [SGV (1914)]
III-1-2
|
18136 |
schrammen |
kratsen:
kratse (L429p Guttecoven)
|
schrammen (ww) [SGV (1914)]
III-1-2
|
17947 |
schrede |
schrede:
sjreed (L429p Guttecoven),
sjrei (L429p Guttecoven)
|
schrede [SGV (1914)]
III-1-2
|
21368 |
schreeuwen |
beuken:
bē̜kǝ (L429p Guttecoven),
schreeuwen:
sjreevə (L429p Guttecoven),
sjreewe (L429p Guttecoven)
|
Het schreeuwen van een varken ten teken van honger of bij het slachten. [N 19, 24; JG 1a, 1b; N 76, 33; monogr.; N 19, Q 111 add.] || luid en doordringend roepen, schreeuwen [kweken, kwaken, keken, schreien, krijten, krijsen] [N 87 (1981)] || schreeuwen [SGV (1914)]
I-12, III-3-1
|
22449 |
schrikkeldag |
schrikkeldag:
sjrikkeldaag (L429p Guttecoven)
|
29 februari (in een schrikkeljaar). [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22482 |
schrikkeljaar |
schrikkeljaar:
sjrikkeljoar (L429p Guttecoven)
|
schrikkeljaar [SGV (1914)]
III-3-2
|
19661 |
schrobben |
schrobben:
sjrôbben (L429p Guttecoven)
|
schrobben [DC 15 (1947)]
III-2-1
|