20524 |
homp brood |
homp:
h‧ómp (L322p Haelen),
stomp:
stj‧ómp (L322p Haelen)
|
homp; Hoe noemt U: Een dik stuk brood (homp, fomp, facht, hoft, knods, knoft, kreeuw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19782 |
hondenhok |
hondskooi:
hondskooi (L322p Haelen)
|
hondenhok [DC 10 (1941)]
III-2-1
|
34567 |
hondenkar |
hondskar:
hontskɛr (L322p Haelen)
|
Kleine kar die door een hond getrokken wordt en die voornamelijk gebruikt werd voor het vervoer van allerlei kleine hoeveelheden. [N 17, 15a; JG 1a; N G, 51; monogr]
I-13
|
20614 |
honger hebben |
snui hebben:
ich hub snui (snêû) (L322p Haelen)
|
honger hebben [schrok hebbe] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
21043 |
honing |
bijenhoning:
biǝnhōneŋ (L322p Haelen)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|
28667 |
honingdrank |
honingdrank:
honingdrank (L322p Haelen)
|
Na de verwijdering van de honing uit de raten houdt men ruwe was over die gezuiverd wordt met water. De gegiste honing- en wateroplossing wordt dan mee of mede, honingdrank genoemd. [N 63, 120a; R 3, 45; Ge 37, 148; JG 2b-5, add.; monogr.]
II-6
|
17570 |
hoofd |
hoofd:
(huid) (L322p Haelen),
huit (L322p Haelen),
B.v. een lomp hutje = lomperik.
hut (L322p Haelen),
kop:
kop (L322p Haelen, ...
L322p Haelen,
L322p Haelen)
|
[N 10 (1961)]hoofd [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17571 |
hoofd (spotnamen) |
bakkes:
bakkes (L322p Haelen),
kappes:
kappes (L322p Haelen),
kiebus:
kiebus (L322p Haelen),
knikker:
knikker (L322p Haelen),
knor:
knôêr (L322p Haelen),
kop wie een tuierhamer:
i.e. dik, groot hoofd.
ne kop wie ene tuujerhamer (L322p Haelen),
kuls:
kuls (L322p Haelen)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
32771 |
hoofdbalken van de eg |
[eg]balken:
[eg]˱bɛlǝk (L322p Haelen),
balken:
bɛlǝk (L322p Haelen),
pinnen balken:
penbɛlǝk (L322p Haelen),
spitsbalken:
špets˱bɛlǝk (L322p Haelen)
|
De rechte of lichtelijk gebogen, zwaardere balkjes van het egraam, die door de lichtere scheien op een bepaalde afstand van elkaar gehouden worden. Meestal zijn - vooral bij de vierhoekige eg - in deze balken de tanden aangebracht. Voor de plaatsen waar men voor de hoofdbalken van de eg geen aparte term gebruikt, zie men het vorige lemma. [JG 1a + 1b; N 11, 69a; N 11A, 155a; monogr.]
I-2
|
34638 |
hoofdbord |
rug:
rø̜k (L322p Haelen)
|
Vaste, schuin boven het wiel geplaatste voorwand van de kruiwagen. [N 18, 98b + 99 + add; N G, 53c; JG 1a; JG 1d; monogr]
I-13
|