e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L286p plaats=Hamont

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
treingeleider chef porion: šɛf pǝrjõ̜ (Hamont  [(Eisden)]   [Eisden]) De man die ondergronds verantwoordelijk is voor de goede gang van zaken bij het vervoer van personeel door middel van personentreinen. Uit de opgave "chef porion" uit L 286 voor de mijn van Eisden blijkt dat deze daar ook de functie van treingeleider vervult. [N 95, 715] II-5
treiteren enselen: aenselen (Hamont), koeioneren: iemed koejeneren (Hamont), iemet koeieneeren (Hamont), īmət kujənērən (Hamont), koeienaeren (Hamont), koejeneeren (Hamont), kŏĕjənêêrə (Hamont), kwaad maken: imət kōͅət mākən (Hamont), pesten: īmət pe͂ͅstən (Hamont), zeer lang  iemet pèsten (Hamont), pitsen: iemend petsen (Hamont), plagen: imət plōͅgən (Hamont), īmət plogən (Hamont), plaogə (Hamont), tergen: imət teͅrgən (Hamont), transeneren: transeneren (Hamont), treiteren: imət trēͅtərən (Hamont) Hoe zegt men "iemand plagen, tergen, kreten"? [ZND 36 (1941)] || Iemand kwellen, plagen (geef gelijkbetekenende woorden op). [ZND 29 (1938)] || koeioneren; plagen || kwellen, plagen, het hart uithalen || plagen || plagen, het hart uithalen || ruziën, niet overeen komen, plagen III-1-4
treiterkop enselaar: Zie Hamont-Achel Wb. p. 33! cf. WNT III-3, kol. 4141 s.v. "entelen"(knorren, brommen, kijven) en kol. 4147 s.v. "enteren"(zagen beide van onbekende oorsprong  aenselèèr (Hamont) twistzoeker, plager, uitdager III-1-4
trek, eetlust appetijt: appetīēt (Hamont), eetlust: ātløst (Hamont), ètlust (Hamont), ètlūst (Hamont), goesting: goesting (Hamont), trek: trek (Hamont) hij heeft geen eetlust meer [ZND 34 (1940)] || trek; Hoe noemt U: Zin in eten (trek, appertijt, appetijt, goesting, kop) [N 80 (1980)] III-2-3
trekhaken, -ogen haamhaken: hāmhø̜k (Hamont), haken: hø̜̄k (Hamont), hōk (Hamont), klemmen: klemǝn (Hamont), ogen: uǝgǝn (Hamont) IJzeren haken of ogen die aan de voorkant van het haam aan de haamijzers of treiten bevestigd zijn, op elke haamspaan een. Aan die haken of ogen worden de strengen bevestigd waarmee het paard trekt. Er zijn hamen met ogen, dan hebben de strengen aan het uiteinde haken, heeft het haam daarentegen haken, dan zijn de strengen aan het uiteinde van ogen voorzien. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 6a en 6b; N 36, 12] I-10
trekharmonica harmonica: hermōnīka (Hamont), monica: Op de monika spelen.  mōnika (Hamont), trekzak: träkzak (Hamont) Hoe heet het populaire muziekinstrument, dat uit een vierkante blaasbalg bestaat, die met beide handen wordt ineengedrukt of uitgetrokken, terwijl de vingers toesten neerdrukken? [ZND 26 (1937)] || Monika: harmonika. III-3-2
trekken trekken: trekə (Hamont), träkken (Hamont) wij trekken [ZND 08 (1925)] III-1-2
trekken en talmen prengelen: ps. omgespeld volgens Frings.  preͅŋələn (Hamont) Trekken en talmen bij de verkoop, n.l. om zoveel mogelijk geld te krijgen [mulken?] [N 21 (1963)] III-3-1
trekschei hachtschei: hāxtsxē̜i̯ (Hamont), karschei: kɛ̄r sxęi̯ (Hamont) De eerste van de verbindingscheien tussen de berries. Aan de uitstekende delen schei werden vaak de trekkettingen of de strengen vastgemaakt met behulp van platte, gebogen ijzers. Zie ook het lemma uitstekende delen van de trekschei en in WLD I.10, het lemma strengen. Zowel het feit dat er opgaven in het meervoud voorkomen als de opmerking van de correspondent uit Q 111 wijzen erop dat ook de tweede schei als trekschei gebruikt wordt: "het vastmaken van de strengen is hier gebruikelijk aan het tweede balkje indien licht geladen, anders aan het eerste balkje". Opmerking bij de kaart: er zijn vier benamingen die op het eerste zicht samenstellingen zijn van de plaatselijke benaming voor "streng" (hacht, kling, klink en trek). De verspreiding van "trekschei" stemt echter hoegenaamd niet overeen met de verspreiding van trek voor "streng", wat doet besluiten dat het hier om een samenstelling met een deverbativum van het werkwoord trekken gaat (vgl. hiervoor kaart 16 van wld I.10). [N 17, 25a; N G, 58b; JG 1a; JG 1b] I-13
trekschoffel trekschoffel: tręk[schoffel] (Hamont) Op een hark gelijkend gereedschap, dat, in tegenstelling tot de duwschoffel, getrokken wordt. Er kunnen één of meerdere schoffelijzers aan de steel zitten. Het wordt gebruikt om onkruid te wieden of om de grond los te maken. Het is een kleine uitvoering van de hak voor lichter en fijner werk. Voor de fonetische documentatie van het woord(deel) schoffel zie het lemma Schoffel. [N 18, 49 en 51; monogr.] I-5