20568 |
pruimen |
pruimen:
prōēmen (L286p Hamont),
sjieken:
sieken (L286p Hamont),
sīēken (L286p Hamont)
|
pruimen; Hoe noemt U: Tabak kauwen (pruimen, sikken, sjikken) [N 80 (1980)] || tabak pruimen
III-2-3
|
28207 |
pruimtabak |
sjiektabak:
šektǝbak (L286p Hamont
[(Eisden)]
[Winterslag, Waterschei])
|
Tabak die geschikt is om gepruimd te worden. De mijnwerker gebruikte pruimtabak ondergronds ter vervanging van de sigaret. Volgens Dieteren 1984 (pag. 60) stopten de mijnwerkers in het begin van de Limburgse mijnbouw pruimtabak achter hun kiezen als bescherming tegen het gevaarlijke stof. [N 95, 965]
II-5
|
18926 |
prutsen |
brodden:
broddelen
bròddə (L286p Hamont),
fikfakken:
uit Hgd. fickfacken
fikfakken (L286p Hamont),
frutselen:
frutselen (L286p Hamont),
frutsələ (L286p Hamont),
frøtsələn (L286p Hamont),
klommelen:
kloͅmmələn (L286p Hamont),
kloten:
kloe-w-eten (L286p Hamont),
klūĕtən (L286p Hamont),
prutselen:
prutselen (L286p Hamont),
prutsen:
prutsen (L286p Hamont),
prutsə (L286p Hamont)
|
beuzelen, prutsen, sukkelen || Frutselen (met kleinigheden bezig zijn). [ZND 35 (1941)] || frutselen; aan zijn fiets frutselen || prutsen || prutsen: uitspraak [ZND 40 (1942)] || slecht of verkeerd doen (vaak onhandigheid) || werk van weinig waarde of betekenis doen
III-1-4
|
18908 |
prutser |
broddelaar:
bròddəlééər (L286p Hamont),
hannesen:
hannesen (L286p Hamont),
klommelaar:
klómməlééər (L286p Hamont),
lompe hannes:
lóómpən ànnəs (L286p Hamont),
onnozele hals:
ónūūzələn àls (L286p Hamont),
sukkelaar:
sukkəlééər (L286p Hamont)
|
broddelaar || klommelaar, prutser || sukkelaar || sukkelaar, onhandig mens || sukkelaar. lummel || zich gedragen als een hannes, lummel, sukkelaar, knoeien
III-1-4
|
18930 |
prutswerk |
bros:
wannə bras (L286p Hamont),
geknoei:
wa geknoei (L286p Hamont),
kloterij:
kloe-w-eterij (L286p Hamont),
knoei:
wannə knūj (L286p Hamont)
|
prutsig werk, beuzelarij || Wat een geknoei (slecht en slordig werk). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
20578 |
pruttelen |
lurken:
lŏĕreken∂ (L286p Hamont),
lŏĕrəken (L286p Hamont)
|
Hoe noemt U: Snurkende geluiden maken, gezegd van een pijp (smierken, lurken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20651 |
pudding |
pudding:
Syst. Frings
poͅdeŋ (L286p Hamont, ...
L286p Hamont)
|
Pudding (bodding, podding?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
30687 |
puimsteen |
puimsteen:
pumstiǝn (L286p Hamont),
pø̜jmstijǝn (L286p Hamont)
|
Lichte poreuze gestolde lava met een sponsachtig uiterlijk voor het polijsten van houtwerk en het inschuren van natte grondverf. De 'Gotlandsteen' (Q 162) is een zeer fijnkorrelige zandsteen uit Gotland in Zweden, harder dan puimsteen, die voor fijn schuurwerk wordt gebruikt. [S 29; L 40, 80; N 67, 60c; Renders 1; monogr.]
II-9
|
18110 |
puistjes |
brobbeltjes:
broͅbəlkəs (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
puistjes:
pusjəs (L286p Hamont),
pyšəs (L286p Hamont)
|
puistjes [bultjes, botsels, brobbels] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18693 |
pullover |
pullover:
plōvər (L286p Hamont),
tricot (fr.):
triko (L286p Hamont)
|
pullover || pullover truivest met mouwen zonder knopen [N 23 (1964)]
III-1-3
|