33191 |
aanaardploeg |
aanaardploeg:
ǫǝnē̜rtplux (L286p Hamont),
schalmploeg:
sxalmplux (L286p Hamont)
|
Een lichte soort ploeg door paardekracht getrokken, die open voren trekt, met een schaar "in de vorm van een varkenssnuit" (zegsman van L 328) of met twee scharen ruggelings tegen elkaar geplaatst, die de grond naar beide zijden wegschuift, tegen de rij aardappelplantjes aan. Met hetzelfde stuk gereedschap kunnen ook de voren worden getrokken waarin gepoot kan worden. Soms geeft de zegsman dat ook uitdrukkelijk aan. Er kan evenwel ook met een normale, d.w.z. éénscharige, ploeg worden gepoot; zie de algemene toelichting bij de paragraaf over het poten. Ook wanneer door de zegsman in het midden is gelaten of de aanaardploeg met paardekracht of door mankracht (zie het lemma Aanaardhandploeg) wordt voortgetrokken, is de opgave hier ondergebracht. In enkele plaatsen in het zuidwesten is wel opgegeven dat er met de ploeg werd aangeaard, zonder dat evenwel het woord voor die ploeg werd opgegeven, dat zijn P 113, 115, 119, 173, 176, 176a, 177, 177a, 180, 187, Q 76 en 79a. [N 12, 25; N J, 8b; JG 1c; monogr.; add uit N 11, 30, 31; N 12, 24]
I-5
|
17926 |
aanhoudend bepoetelen |
handvollen:
hamfelen (L286p Hamont),
hamfələn (L286p Hamont),
hāmfələn (L286p Hamont),
knuffelen:
knoefelen (L286p Hamont)
|
aanhoudend in de handen nemen [haffele, verhandvollen] [N 10 (1961)] || knuffelen, veel in de handen nemen || veel in de handen nemen, sollen
III-1-2
|
25243 |
aanhoudend regenen |
aanhoudend regenen:
oͅanhàwənd reͅgənən (L286p Hamont)
|
voortdurend regenen [knoeien] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
27401 |
aankoppelen |
vastmaken:
vastmākǝ (L286p Hamont
[(Eisden)]
[Winterslag, Waterschei])
|
Met behulp van een koppeling mijnwagens aan elkaar vastmaken. [N 95, 679; monogr.; Vwo 7; Vwo 8; Vwo 10; Vwo 11]
II-5
|
22794 |
aanlopen |
een aanloop nemen:
n aanloop nemen (L286p Hamont),
ənən ōͅĕnlūəp nījmən (L286p Hamont),
een aanloop pakken:
ənə oanlooəp pakken (L286p Hamont),
zijn aanloop pakken:
ziene oanloojp pakken (L286p Hamont)
|
Om ver te kunnen springen, begint een jongen eerst te lopen; hoe zegt men in uw dialect: "De jongen moet ..."? [ZND 37 (1941)]
III-3-2
|
34182 |
aanmelken |
aanmelken:
ǭǝnmęlǝkǝn (L286p Hamont)
|
Het maken van de eerste melkbewegingen bij een vaars die pas gekalfd heeft, gezegd van de boer. [N 3A, 61]
I-11
|
21488 |
aanranden |
aanhouden:
oanhouwen (L286p Hamont),
ōͅnhawən (L286p Hamont),
ōͅnhāwən (L286p Hamont),
aanranden:
ōͅnrannən (L286p Hamont),
aanvallen:
ōͅnvaolən (L286p Hamont)
|
aanranden [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
18887 |
aanstaan |
aanstaan:
dä salĕm ōĕm ōĕnstōĕn (L286p Hamont),
gaden:
dä salĕm gōĭjən (L286p Hamont),
dè zal hem goəjen (L286p Hamont)
|
Dat zal hem gaden (bevallen, aanstaan). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
34148 |
aanstieren |
aanstieren:
ǫǝnstīrǝn (L286p Hamont)
|
Een jonge koe voor het eerst laten paren. [N 3A, 30b; monogr.]
I-11
|
33895 |
aanwassen op de tanden |
haken:
hø̄k (L286p Hamont)
|
Knobbelvormige aanwassen op de tanden. Als de wrijfvlakken van de beneden- en bovenkaak elkaar niet geheel dekken, ontstaan door de ongelijkmatige afslijting scherpe haken op de hoektanden. Zij komen vooral voor vanaf zevenjarige leeftijd en ontwikkelen zich het sterkst als het paard negen jaar oud is. [JG 1b, 1c, 2c; N 8, 91]
I-9
|