22741 |
aas in het kaartspel |
aas:
heͅrtən ōͅəs (L286p Hamont),
oâzen (L286p Hamont),
ōͅəzən (L286p Hamont),
rutən ōͅs (L286p Hamont),
schøppen aos (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
schøpənōͅs (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
haas:
herten hoas (L286p Hamont),
Met hypercorrecte h.
hōͅəs (L286p Hamont)
|
Aas: aas in het kaartspel. || Aas: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] || Aas: ruiten aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] || Aas: schoppen aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] || Ik heb de vier azen. [ZND 19A (1936)] || Schoppen: schoppen aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
19009 |
abuis |
abuis:
gə zit aby(3)̄s (L286p Hamont),
àbūūs (L286p Hamont),
ook materiaal znd 19a,6
ge zit aby(3)̄s (L286p Hamont),
mis:
de`is mis (L286p Hamont),
des mis (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
däs mes (L286p Hamont),
ge ziet mis (L286p Hamont),
ook materiaal znd 19a,6
ge ziet mis (L286p Hamont),
verkeerd:
dè is verkiert (L286p Hamont)
|
abuis [ZND 01 (1922)] || Dat is mis. [ZND 38 (1942)] || Ge zijt abuis (= ge vergist u). [ZND 19 (1936)]
III-1-4
|
28214 |
accu van petlamp |
accu:
akȳ (L286p Hamont
[(Eisden)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik])
|
De accu van de petlamp die aan de gordel wordt bevestigd en door middel van een kabel met de petlamp is verbonden. [N 95, 252; monogr.]
II-5
|
19021 |
achterdocht |
argwaan:
ich haw gèn erg woân (L286p Hamont),
ook materiaal van vr.lijst 32, vr. 44
ich han gèn ergwaôn (L286p Hamont)
|
achterdocht [ZND 01 (1922)] || ik had geen achterdocht (ik vermoedde geen kwaad) [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
32962 |
achtergebleven hooi harken |
bijeenreken:
bīǝnrē̜kǝn (L286p Hamont),
bijeenscharren:
bīǝnsxē̜rǝn (L286p Hamont)
|
Wanneer het hooi is binnengehaald werd soms nog eens het hooiland afgeharkt om het achtergebleven hooi te verzamelen. [N14, 122; A 34, 4 add.]
I-3
|
33984 |
achterhaam |
achterhaam:
ā.xtǝrhām (L286p Hamont)
|
Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.]
I-10
|
33789 |
achterhand van het paard |
achterwerk:
āxtǝrwɛrǝk (L286p Hamont)
|
Het achtergestel van een paard, in tegenstelling met de voorhand of het voorste deel (3.1.3), en het middendeel of de middenhand (3.3.5). [N 8, 13 en 32.9]
I-9
|
17572 |
achterhoofd |
bolles:
böləs (L286p Hamont),
bøləs (L286p Hamont)
|
achterhoofd [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34100 |
achterklauw |
vers:
vɛ̄rs (L286p Hamont)
|
Achterste deel van de hoef. [N 3A, 119c]
I-11
|
33802 |
achterknie |
hak:
hak (L286p Hamont),
spronggewricht:
sprōŋgǝvrext (L286p Hamont)
|
Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12]
I-9
|