19685 |
elektriciteit |
elektriek:
electriek (L286p Hamont),
eͅləntrik (L286p Hamont),
äləktrik (L286p Hamont),
stroom:
strūəm (L286p Hamont)
|
electriciteit [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
27692 |
elektrische centrale |
centrale:
sɛntral (L286p Hamont
[(Eisden)]
[Eisden])
|
[N 95, 21]
II-5
|
21257 |
elektrische tram |
elektrieken tram:
eletrieke tram (L286p Hamont),
eletrieken tram (L286p Hamont),
äləktrikən tram (L286p Hamont)
|
Een electrische tram. [ZND 34 (1940)]
III-3-1
|
28366 |
elektromonteur |
elektricien:
ęlǝktrikšẽ̜ (L286p Hamont
[(Eisden)]
[Zwartberg, Waterschei])
|
Vakman die op de mijn elektrische licht- en krachtinstallaties aanlegt en repareert. [N 95, 146]
II-5
|
18829 |
ellende (lijden) |
ellende:
ch ben zik van d⁄eͅlleͅn (L286p Hamont),
hej zet en d⁄ eͅlleͅn (L286p Hamont),
ich bin ziek van de ellende (L286p Hamont),
miserie:
həj zet ennə mizēri (L286p Hamont),
cf. WNT s.v. "miserie
mĭĕzêêrĭĕ (L286p Hamont),
misre:
hej zit in de misere (L286p Hamont),
ich bin ziek van de misere (L286p Hamont)
|
Hij zit in de ellende. [ZND 35 (1941)] || Ik ben ziek van ellende. [ZND 35 (1941)] || narigheid
III-1-4
|
24504 |
els |
els:
ę̄ls (L286p Hamont),
priem:
prę̄m (L286p Hamont),
prīm (L286p Hamont)
|
Het gebogen, puntige instrument om gaatjes voor het naaien vóór te steken. Men kent een spanels, een doornaaiels en een bros. Dierick zegt op pag. 83: "Het klein en broos werktuig dat een schoenmaker dagelijks te gebruiken heeft is het elsen. Daar zijn er verscheidene grootten en soorten. De elsens om binnenzolen te naaien zijn gekromd en moeten geschikt zijn licht of zwaar volgens het werk; een lang, zwaar elsen is goed voor zwaar manswerk en om in te rijgen. Een zwaar elsen om licht te naaien is altijd af te keuren, daar een fijne draad niet goed sluiten kan in de wijde gaten door het elsen in de binnenzool gemaakt en dus geen vaste naad kan voortbrengen. Gewoonlijk is de punt van een nieuw elsen te dik en moet wat verscherpt worden om goed door het leder te kunnen steken; het gebeurt wel eens dat de punt afkraakt, dit kan hersteld worden met er een aan te slijpen. Het elsen moet in een houten handvatsel vastgezet worden en moet er recht in zitten; het mag noch achteruit noch vooruit hellen en bijzonderlijk niet scheef of men is elke steek in gevaar het te breken, en de hand te kwetsen. [N 60, 176a; N 60, 234; N 60, 176c; S 28; L 5, 62; L B2, 238; L 40, 72; Wi 13; A 27, 17; monogr.]
II-10
|
19686 |
emmer |
aker:
ōͅkər (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
emmer:
eͅmər (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
īəmər (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
ketel:
kētəl (L286p Hamont, ...
L286p Hamont)
|
emmer [ZND 08 (1925)], [ZND 24 (1937)]
III-2-1
|
17703 |
endeldarm |
schijtdarm:
sxidaerm (L286p Hamont),
sxïtä:rəm (L286p Hamont)
|
endeldarm [aarsdarm, enteldeerm, gatdarm, teenentoewt] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
23263 |
engel |
engel:
inen engel twiee engelen (L286p Hamont),
nən äŋəl twī äŋələn (L286p Hamont)
|
Een engel, twee engelen. [ZND 34 (1940)]
III-3-3
|
28160 |
engelse sleutel |
engelse sleutel:
ɛŋǝlsǝ slø̄tǝl (L286p Hamont
[(Eisden)]
[Julia])
|
Schroefsleutel die wijder en nauwer gesteld kan worden naar gelang de grootte van de moeren. [N 95, 759]
II-5
|