19637 |
steenkool |
brand:
brand (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
kolen:
kōələ (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
kø̄lən (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
kool:
keul (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
kōl (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
kø̄ǝl (Q002p Hasselt [Zwartberg, Eisden])
|
[N 95, 455; monogr.; Vwo 430; Vwo 439; Vwo 737; Vwo 738]steenkool [ZND 04 (1924)], [ZND 36 (1941)]
II-5, III-2-1
|
28398 |
steenkoolbriketten |
eitjes:
ēkǝs (Q002p Hasselt [Winterslag, Waterschei])
|
Met of zonder bijvoeging van bindmiddelen (pek) en met behulp van druk en temperatuur uit fijnkool vervaardigde, brandbare produkten in de vorm van langwerpige blokken of eieren. De opgave "onnoten" (Q 21), uitgesproken ǫnnø̄tǝ, was een spottende benaming voor eierkolen omdat de term leek op het rond Q 21 gebruikelijke woord voor viezerik ("onnut"). Deze woordspeling was volgens de zegsman ontstaan als combinatie uit het feit dat men op de Oranje-Nassaumijnen voornamelijk eierkolen fabriceerde en bovendien, dat wanneer men veel eierkolen stookte, de schoorsteen vervuild raakte. Het woordtype "kebo" (K 361) is waarschijnlijk een samentrekking van "Kempense boontjes". [N 95, 470; N 95A, 1; monogr.; N 95, 16 add.; N 95, 467; N 95, 456]
II-5
|
27518 |
steenkoolmijn |
koolput:
kø̄ǝlpɛt (Q002p Hasselt [Eisden]),
put:
pɛt (Q002p Hasselt [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De algemene benaming voor een steenkoolmijn. De Kempense mijnarbeiders gebruiken zelden het woord kolenmijn. Meestal zeggen ze koolput of put, omdat de toegangen tot de ondergrondse werken, nl. de schachten, echte putten zijn (Defoin pag. 14). [N 95, 1; monogr.; Vwo 228; Vwo 429; Vwo 434; Vwo 443; Vwo 511]
II-5
|
25502 |
steensoort die bij het bouwen van de oven is gebruikt |
baksteen:
bakstīn (Q002p Hasselt)
|
Uit de opgaven blijkt dat niet steeds dezelfde steensoort wordt gebruikt bij het bouwen van de ovn. Ook wordt voor de binnenkant wel een andere steen gebruikt dan voor de buitenkant. Zo merkt de respondent van Q 113 op dat brikkenstenen voor de buitenkant en steensoort uit königswinter voor de binnen-kant benut worden. De woordtypen "leem", "zonnebakkersleem", pijpaarde", "chamotte" duiden op de grondstof en niet op de steensoort. Volgens de respondent van L 270 vormen vuurvaste tegels de vloer. In ditzelfde vlak moet men de woordtypen "plavuizen" en "leemplavuizen" interpreteren. Voor een uitgebreidere technische beschrijving van de ovenbouw zie men o.a. J. Weyns, Bakhuis en broodbakken in Vlaanderen, blz. 22 e.v. [N 29, 1c; monogr.]
II-1
|
24251 |
steenuil |
koetuil:
kōēë.tèèl (Q002p Hasselt),
Hasselt Wb.
kuu̯ətēͅl (Q002p Hasselt),
steenuil:
stinɛ̄l (Q002p Hasselt)
|
steenuil || uil: steenuil (22 vrij klein en afgerond; veel bij boerderijen, knotwilgen en schuurtjes; roep [wieuw, wieuw] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
29963 |
steiger |
stelling:
stęleŋ (Q002p Hasselt)
|
De langs het bouwwerk opgetrokken stellage, bestaande uit houten of metalen palen en planken, waarop de metselaar staat tijdens zijn werkzaamheden. Een enkele houten steiger wordt opgebouwd uit verticaal geplaatste palen, de 'staanders', die enigszins hellend naar de muur in of op de grond geplaatst worden. Hieraan worden horizontaal met behulp van steigertouwen de 'aanbinders' gebonden. Op de aanbinders komen korte paaltjes te liggen, de 'kortelingen', die aan één eind op de aanbinder dragen en aan de andere kant in de daarvoor uitgespaarde steigergaten in de muur. Over de kortelingen worden de steigerplanken gelegd die de steigervloer vormen. Bij steigers waarvan de werkvloeren hoger dan 2,50 m boven de begane grond liggen, worden leuningen en kantplanken aangebracht. Vervolgens worden langs de buitenkant van de staanders langsschoren bevestigd. In het Standaardnederlands is het woord 'steiger' mannelijk, in een aantal plaatsen in met name Nederlands Limburg echter onzijdig. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een onzijdig genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [S 35; L B1, 172; N 32, 1a; N 32, 1c; monogr.; N 32, 2e]
II-9
|
24383 |
stekelbaars |
stekeldjag:
#NAME?
stej.keldzjag (Q002p Hasselt)
|
stekelbaars
III-4-2
|
17820 |
steken |
steken:
stē.kǝ (Q002p Hasselt)
|
Het prikken met de angel in de huid door de bijen. [N 63, 73b; Ge 37, 124; monogr.]
II-6
|
19744 |
stekker |
fiche (fr.):
fiesj (Q002p Hasselt),
mannetje:
menneke (Q002p Hasselt)
|
mannetje, contrastekker || stekker
III-2-1
|
21421 |
stelen |
stelen:
stiele (Q002p Hasselt),
stielen (Q002p Hasselt),
stīlə (Q002p Hasselt)
|
stelen [ZND 25 (1937)]
III-3-1
|