e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q002p plaats=Hasselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vrouw vrouw: vr (Hasselt), vro. (Hasselt), vrow (Hasselt), vrō (Hasselt), vrōͅ (Hasselt), vrø (Hasselt), vrouwlui: vr"lej (Hasselt), vrouwmens: vrøməs (Hasselt) vrouw [RND], [RND], [ZND 04 (1924)] III-3-1
vrouw en boer in het kaartspel kleine bruid: Sub bruid, (3).  kleen br"ed (Hasselt) Kleine bruid (boer en dame). III-3-2
vrouw in het kaartspel dame: dam (Hasselt), uitspraak als Frans "dame  dam (Hasselt), vrouw: vreu (Hasselt) Dame: 2. Vrouw in het kaartspel. || En hoe [noemt u van het kaarspel] de [verschillende] plaatjes? - III. Vrouw. [DC 52 (1977)] III-3-2
vrouw, vrouwspersoon cent: koaj ce.nt"= kwaadaardig wijf  ce.nt (Hasselt), gele (fr.): vogelkooi"; fr. géôle; mar.: cf. VD Fr.-N. s.v. "geôle"0.1 gevangenis, kerker, cachot  gajoeël (Hasselt), kebabbel: denigrerend; ook "suikerbol zonder papiertje"; contaminatie van "caramel"en "babbel"? Mar.: contaminatie?; cf. WNT s.v. "kebbelen"(verg. kwebbelen) afl.: kebbel; zie ook WNT s.v. "babbelen"; afl. babbel;  kebabbel (Hasselt), mens: mins (Hasselt), model: modél (Hasselt), moeder: mouë.der (Hasselt), nel: een franke nel (petronella?)  nel (Hasselt), vrouw: vreu (Hasselt), vrouwmens: vreumes (Hasselt) vrouw || vrouwmens || vrouwmens (gunstig en ongunstig) || vrouwspersoon || vrouwspersoon (denigrerend) || vrouwspersoon die als een moeder zorgt III-2-2
vrouwelijk jong van de geit geitje: gētjǝ (Hasselt) [N 19, 71c; N 19, 71a; N 77, 77; N 77, 75; Vld.; A 9, 21; N C, Q 111 add.] I-12
vrouwelijk kalf vaarzenkalf: vi̯azǝ[kalf] (Hasselt), vi̯ā.zǝ[kalf] (Hasselt), vaarzenmuk: vi̯ā.zǝmǫk (Hasselt) [N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.] I-11
vrouwelijk kalf dat van tanden begint te wisselen vaars: vi̯ās (Hasselt) Het gaat hier om een kalf dat ongeveer één jaar oud is. [N 3A, 22] I-11
vrouwelijk kuiken hennetje: henǝkǝ (Hasselt), pulletje: pē̜lǝkǝ (Hasselt) [N 19, 41a; monogr.] I-12
vrouwelijk lam germ: gęrǝm (Hasselt), ooitje: ōkǝ (Hasselt), outje: ou̯kǝ (Hasselt) [L 34, 34; L 20, 22c; A 4, 22c; A 2, 45; R 3, 36; N 70, 3; N 19, Q 111 add.; AGV m 3; monogr.] I-12
vrouwelijk schaap in het algemeen moeder: mø̄i̯ǝr (Hasselt), ooi: ō (Hasselt), ōi̯ (Hasselt), (mv)  oi̯ks (Hasselt), ooitje: oi̯kǝ (Hasselt) De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.] I-12