21276 |
vrouw |
vrouw:
vr (Q002p Hasselt),
vro. (Q002p Hasselt),
vrow (Q002p Hasselt),
vrō (Q002p Hasselt),
vrōͅ (Q002p Hasselt),
vrø (Q002p Hasselt),
vrouwlui:
vr"lej (Q002p Hasselt),
vrouwmens:
vrøməs (Q002p Hasselt)
|
vrouw [RND], [RND], [ZND 04 (1924)]
III-3-1
|
22805 |
vrouw en boer in het kaartspel |
kleine bruid:
Sub bruid, (3).
kleen br"ed (Q002p Hasselt)
|
Kleine bruid (boer en dame).
III-3-2
|
22856 |
vrouw in het kaartspel |
dame:
dam (Q002p Hasselt),
uitspraak als Frans "dame
dam (Q002p Hasselt),
vrouw:
vreu (Q002p Hasselt)
|
Dame: 2. Vrouw in het kaartspel. || En hoe [noemt u van het kaarspel] de [verschillende] plaatjes? - III. Vrouw. [DC 52 (1977)]
III-3-2
|
20155 |
vrouw, vrouwspersoon |
cent:
koaj ce.nt"= kwaadaardig wijf
ce.nt (Q002p Hasselt),
gele (fr.):
vogelkooi"; fr. géôle; mar.: cf. VD Fr.-N. s.v. "geôle"0.1 gevangenis, kerker, cachot
gajoeël (Q002p Hasselt),
kebabbel:
denigrerend; ook "suikerbol zonder papiertje"; contaminatie van "caramel"en "babbel"? Mar.: contaminatie?; cf. WNT s.v. "kebbelen"(verg. kwebbelen) afl.: kebbel; zie ook WNT s.v. "babbelen"; afl. babbel;
kebabbel (Q002p Hasselt),
mens:
mins (Q002p Hasselt),
model:
modél (Q002p Hasselt),
moeder:
mouë.der (Q002p Hasselt),
nel:
een franke nel (petronella?)
nel (Q002p Hasselt),
vrouw:
vreu (Q002p Hasselt),
vrouwmens:
vreumes (Q002p Hasselt)
|
vrouw || vrouwmens || vrouwmens (gunstig en ongunstig) || vrouwspersoon || vrouwspersoon (denigrerend) || vrouwspersoon die als een moeder zorgt
III-2-2
|
34450 |
vrouwelijk jong van de geit |
geitje:
gētjǝ (Q002p Hasselt)
|
[N 19, 71c; N 19, 71a; N 77, 77; N 77, 75; Vld.; A 9, 21; N C, Q 111 add.]
I-12
|
34059 |
vrouwelijk kalf |
vaarzenkalf:
vi̯azǝ[kalf] (Q002p Hasselt),
vi̯ā.zǝ[kalf] (Q002p Hasselt),
vaarzenmuk:
vi̯ā.zǝmǫk (Q002p Hasselt)
|
[N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.]
I-11
|
34062 |
vrouwelijk kalf dat van tanden begint te wisselen |
vaars:
vi̯ās (Q002p Hasselt)
|
Het gaat hier om een kalf dat ongeveer één jaar oud is. [N 3A, 22]
I-11
|
34477 |
vrouwelijk kuiken |
hennetje:
henǝkǝ (Q002p Hasselt),
pulletje:
pē̜lǝkǝ (Q002p Hasselt)
|
[N 19, 41a; monogr.]
I-12
|
34396 |
vrouwelijk lam |
germ:
gęrǝm (Q002p Hasselt),
ooitje:
ōkǝ (Q002p Hasselt),
outje:
ou̯kǝ (Q002p Hasselt)
|
[L 34, 34; L 20, 22c; A 4, 22c; A 2, 45; R 3, 36; N 70, 3; N 19, Q 111 add.; AGV m 3; monogr.]
I-12
|
34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
moeder:
mø̄i̯ǝr (Q002p Hasselt),
ooi:
ō (Q002p Hasselt),
ōi̯ (Q002p Hasselt),
(mv)
oi̯ks (Q002p Hasselt),
ooitje:
oi̯kǝ (Q002p Hasselt)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|