32851 |
gras of grasland om te hooien |
hooigras:
hūǝi̯[gras] (Q002p Hasselt)
|
Gras bestemd voor de hooibouw. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) gras het lemma ''gras''. [N 14, 89a; N 14, 88a add.; monogr.]
I-3
|
33661 |
grasland |
groes:
gruǝs (Q002p Hasselt),
grǫu̯ǝs (Q002p Hasselt)
|
Grasland in het algemeen en ook wel de graslaag of grasmat in het bijzonder. In N 14, 54 werd gevraagd naar de dialectwoorden voor ø̄grond die met gras is begroeid in het algemeen, ook grasland dat niet als weide is aangelegd of als zodanig wordt gebruiktø̄. Volgens een aantal informanten kan groes echter ook ø̄beemdø̄ of ø̄weiø̄ betekenen. [N 14, 54; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; N P, 5; L 19b, 2aI; L 4, 40; A 10, 4; monogr.]
I-8
|
32883 |
grasmaaimachine |
maaimachine:
mɛ̄mǝšin (Q002p Hasselt)
|
Het door één of twee paarden getrokken tweewielig werktuig uit het begin van de mechanisatie om gras te maaien. Zie afbeelding 6. [N J, 1a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-3
|
24158 |
grasmus |
grasmus:
grāsmēͅs (Q002p Hasselt),
zwartkop:
zwatkop (Q002p Hasselt)
|
grasmus || grasmus (14 kleur als braamsluiper [044], maar wittere keel; overal buiten in struiken op open terrein; nest graag in braamstruiken; roep [wèèèèt-wèèèèt]; zang druk kwetterend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24159 |
graspieper |
piepertje:
pīpərkə (Q002p Hasselt)
|
graspieper (14,5 als boompieper [036], maar nu juist op nat wei- en veenland; zang is zachter [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33673 |
graszode |
lap:
lap (Q002p Hasselt),
res:
ręi̯s (Q002p Hasselt),
ręs (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
ris:
res (Q002p Hasselt),
rus:
rys (Q002p Hasselt)
|
Vierkant afgestoken stuk van de met gras begroeide bovengrond. Naar dialectbenamingen voor de graszode is vaak navraag gedaan getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma. In verschillende enqu√™tes werd gevraagd naar de zode in het algemeen zowel de graszode als de heizode. De opgaven die betrekking hadden op de heizode zijn ondergebracht in lemma 3.14 ɛheizodeɛ.' [N 14, 77a; N 14, 77b; N 27, 39g; GV, K6; JG 1a, 1b; L 8, 123; L B2, 273; S 46; NE 2 II, 15; N 18, 38 add.; N 18, 40 add.; monogr.]
I-8
|
24160 |
grauwe gors |
grijze gors:
in Belgie zijn ander gorzen gekend: wilggors, grijskapgors, grijze gors, bruinkeelgors, ijsgors, dwerggors, sneuwgors (sic), rosse gors, bosgors, haagggors
grijze gors (Q002p Hasselt)
|
grauwe gors (18 geheel bruin gestreept; alleen langs de Maas; trekt niet; broedt op de grond; zang: zingt, op een hoog punt, een onveranderlijk sleutelbosrinkelliedje [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33490 |
grauwe renet |
grijsje:
grèskes (Q002p Hasselt)
|
renet, appel
I-7
|
24162 |
grauwe vliegenvanger |
vliegenvanger:
vlɛ̄jgəvaŋər (Q002p Hasselt),
vliegenvangertje:
vlɛ̄i̯gəvɛŋərkə (Q002p Hasselt)
|
grauwe vliegenvanger (14 gewone zomervogel; grauw met gestreepte borst; vangt vanuit uitkijkpost vliegende insecten; nest van vezels, draad en haar onder een afdakje [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17886 |
graven |
graven:
grave (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
graven (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
schoppen:
schèppe (Q002p Hasselt)
|
graven [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|