e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

Gevonden: 5340
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
beteuterd bedremmeld: bedrôməlt (Hasselt), ook materiaal znd 32, 67  bedröməlt (Hasselt), beteuterd: hiee stond beteterd (Hasselt), hieje stond beteeterd (Hasselt), ook materiaal znd 32, 67  beteeterd (Hasselt), betéterd (Hasselt), de kluts kwijt: heije weur de kluts kwet (Hasselt), ook materiaal znd 32, 67  de kluts kwèt (Hasselt), verstomd: hie stont verstoemt (Hasselt), ook materiaal znd 32, 67  verstoemt (Hasselt), verwonderd: heeje stond verwonnerd (Hasselt), ook materiaal znd 32, 67  verwonnerd (Hasselt) beteuterd, onthutst [ZND 01 (1922)] || hij stond beteuterd, onthutst [ZND 32 (1939)] III-1-4
betonblokkenkoker betonkoker: pǝt˙ǫnkǫ.akǝr (Hasselt [Laura, Julia]) Gesloten ondersteuning die is opgebouwd uit betonblokken. Deze ondersteuning wordt gebruikt in steengangen die langere tijd bestaan en op plaatsen waar grote druk wordt verwacht of, volgens de invuller uit Q 33, waar weinig of geen onderhoud mogelijk is of was. Uit de opmerkingen van een respondent uit Q 113 blijkt dat men in de vier Oranje-Nassaumijnen de betonblokkenkoker bij een storing toepaste. [N 95, 341; monogr.; N 95, 342] II-5
betrappen aanhouden: aonhage (Hasselt), attraperen (<fr.): attrapeere (Hasselt, ... ), knoepen: knoepen (Hasselt), pakken: pakken (Hasselt), ter tij komen: cf. WNT sub tijd: te tijde, te tij, 1. bijtijds, tijdig; -2. te gelegener tijd.  ter teͅi kōmə (Hasselt), vangen: vangen (Hasselt) betrappen [ZND 32 (1939)] III-3-1
betrekken (lucht) betrekken: ət wijər bətrik (Hasselt), overtrekken: də loͅg ēvərtrek (Hasselt), də loͅx ēvərtrik (Hasselt), toetrekken: də loͅx trik tø (Hasselt) dicht gaan zitten zodat er regen dreigt, gezegd van de lucht [de lucht overtrekt, groeit, belommert] [N 22 (1963)] III-4-4
betten van een wonde baden: baaen (Hasselt), baaien (Hasselt), baân (Hasselt), bājə (Hasselt), bān (Hasselt), bàje (Hasselt), bäijə (Hasselt) betten [ZND m] || een wonde betten [ZND B1 (1940sq)] || een wonde met warm water baden [ZND 32 (1939)] III-1-2
beugeltas beugeltas: bøgəlteͅs (Hasselt) tas, sierlijke ~ met beugel die men s zondags op de overrok draagt [beugeltes] [N 24 (1964)] III-1-3
beuk beuk: bejk (Hasselt), buik (Hasselt), gecombineerd met ZND 1 a-m "beuk  beek (Hasselt), bøk (Hasselt), beukenboom: gecombineerd met ZND 1 a-m "beuk  beĭkəbum (Hasselt), be’keboĕm (Hasselt), bykəboim (Hasselt) beuk || beuk (een hoge beuk) [ZND 21 (1936)] III-4-3
beukennootje beukennoot: beĕkənēt (Hasselt), beukennootje: beͅĭkənētšə (Hasselt), bikkenuitsje (Hasselt) beukenootje [ZND 01u (1924)] III-4-3
beurs, overrijp gemutst: gəmø͂ͅtš (Hasselt), heel rijp: hiel rèip (Hasselt), murw: murf (Hasselt), mèrf (Hasselt, ... ), platrijp: platreip (Hasselt), rijp: rēp (Hasselt), rotrijp: rotreip (Hasselt), strontrijp: stroͅntreip (Hasselt), te rijp: tə reͅi̯p (Hasselt) beurs [ZND 01 (1922)] || overrijp, murw [ZND 31 (1939)] III-2-3
bevallen erven: iëch (h)èb ne zeun gèrref  èrreve (Hasselt), in het kinderbed komen: èn ’t kèngerbèd keu.me (Hasselt) kind krijgen (soms) || moeten bevallen III-2-2