18845 |
beteuterd |
bedremmeld:
bedrôməlt (Q002p Hasselt),
ook materiaal znd 32, 67
bedröməlt (Q002p Hasselt),
beteuterd:
hiee stond beteterd (Q002p Hasselt),
hieje stond beteeterd (Q002p Hasselt),
ook materiaal znd 32, 67
beteeterd (Q002p Hasselt),
betéterd (Q002p Hasselt),
de kluts kwijt:
heije weur de kluts kwet (Q002p Hasselt),
ook materiaal znd 32, 67
de kluts kwèt (Q002p Hasselt),
verstomd:
hie stont verstoemt (Q002p Hasselt),
ook materiaal znd 32, 67
verstoemt (Q002p Hasselt),
verwonderd:
heeje stond verwonnerd (Q002p Hasselt),
ook materiaal znd 32, 67
verwonnerd (Q002p Hasselt)
|
beteuterd, onthutst [ZND 01 (1922)] || hij stond beteuterd, onthutst [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
27961 |
betonblokkenkoker |
betonkoker:
pǝt˙ǫnkǫ.akǝr (Q002p Hasselt [Laura, Julia])
|
Gesloten ondersteuning die is opgebouwd uit betonblokken. Deze ondersteuning wordt gebruikt in steengangen die langere tijd bestaan en op plaatsen waar grote druk wordt verwacht of, volgens de invuller uit Q 33, waar weinig of geen onderhoud mogelijk is of was. Uit de opmerkingen van een respondent uit Q 113 blijkt dat men in de vier Oranje-Nassaumijnen de betonblokkenkoker bij een storing toepaste. [N 95, 341; monogr.; N 95, 342]
II-5
|
21516 |
betrappen |
aanhouden:
aonhage (Q002p Hasselt),
attraperen (<fr.):
attrapeere (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
knoepen:
knoepen (Q002p Hasselt),
pakken:
pakken (Q002p Hasselt),
ter tij komen:
cf. WNT sub tijd: te tijde, te tij, 1. bijtijds, tijdig; -2. te gelegener tijd.
ter teͅi kōmə (Q002p Hasselt),
vangen:
vangen (Q002p Hasselt)
|
betrappen [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
25106 |
betrekken (lucht) |
betrekken:
ət wijər bətrik (Q002p Hasselt),
overtrekken:
də loͅg ēvərtrek (Q002p Hasselt),
də loͅx ēvərtrik (Q002p Hasselt),
toetrekken:
də loͅx trik tø (Q002p Hasselt)
|
dicht gaan zitten zodat er regen dreigt, gezegd van de lucht [de lucht overtrekt, groeit, belommert] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18157 |
betten van een wonde |
baden:
baaen (Q002p Hasselt),
baaien (Q002p Hasselt),
baân (Q002p Hasselt),
bājə (Q002p Hasselt),
bān (Q002p Hasselt),
bàje (Q002p Hasselt),
bäijə (Q002p Hasselt)
|
betten [ZND m] || een wonde betten [ZND B1 (1940sq)] || een wonde met warm water baden [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
18378 |
beugeltas |
beugeltas:
bøgəlteͅs (Q002p Hasselt)
|
tas, sierlijke ~ met beugel die men s zondags op de overrok draagt [beugeltes] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24561 |
beuk |
beuk:
bejk (Q002p Hasselt),
buik (Q002p Hasselt),
gecombineerd met ZND 1 a-m "beuk
beek (Q002p Hasselt),
bøk (Q002p Hasselt),
beukenboom:
gecombineerd met ZND 1 a-m "beuk
beĭkəbum (Q002p Hasselt),
be’keboĕm (Q002p Hasselt),
bykəboim (Q002p Hasselt)
|
beuk || beuk (een hoge beuk) [ZND 21 (1936)]
III-4-3
|
24468 |
beukennootje |
beukennoot:
beĕkənēt (Q002p Hasselt),
beukennootje:
beͅĭkənētšə (Q002p Hasselt),
bikkenuitsje (Q002p Hasselt)
|
beukenootje [ZND 01u (1924)]
III-4-3
|
20786 |
beurs, overrijp |
gemutst:
gəmø͂ͅtš (Q002p Hasselt),
heel rijp:
hiel rèip (Q002p Hasselt),
murw:
murf (Q002p Hasselt),
mèrf (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
platrijp:
platreip (Q002p Hasselt),
rijp:
rēp (Q002p Hasselt),
rotrijp:
rotreip (Q002p Hasselt),
strontrijp:
stroͅntreip (Q002p Hasselt),
te rijp:
tə reͅi̯p (Q002p Hasselt)
|
beurs [ZND 01 (1922)] || overrijp, murw [ZND 31 (1939)]
III-2-3
|
20180 |
bevallen |
erven:
iëch (h)èb ne zeun gèrref
èrreve (Q002p Hasselt),
in het kinderbed komen:
èn ’t kèngerbèd keu.me (Q002p Hasselt)
|
kind krijgen (soms) || moeten bevallen
III-2-2
|