e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schop, afdak voor landbouwgereedschappen afdak: afdāk (Hasselt), āfdāk (Hasselt), schop: sxop (Hasselt), sxup (Hasselt), sxǫp (Hasselt), schuil: sxø̄l (Hasselt) Het gedeelte van de boerderij-gebouwen waarin het los gereedschap, de karren, wagens en werktuigen worden opgeslagen. Soms stond deze bergplaats op zichzelf, maar doorgaans was ze tegen de schuur aangebouwd en bestond ze uit een groot afdak, zonder muren. Scherf is een contaminatie van ''schelf(t)'' en ''scherm''. Schaldij is eigenlijk "binnenplaats". Zie ook de plattegronden bij paragraaf 1.2. [N 5A, 73c en 80a; N 5, 105a, 106 en 107; JG 1a, 1b, 1c, 2a, 2b en 2c; L 1a-m; L B1, 179; L 6, 56 en 57; L 12, 1; L 19a, 11; Gwn 4, 1; S 1 en 50; monogr.] I-6
schoppen schoppen: choepen (Hasselt), schoeppe (Hasselt), stampen: wegstampe (Hasselt), wegstampen (Hasselt) stampen: hoe zegt ge als ge iets met een voetbeweging verwijdert b.v. een hond weg... [ZND 42 (1943)] III-1-2
schoppen in het kaartspel schoppen: scheppe (Hasselt), scheppen (Hasselt), scheͅpə kē.nəŋ (Hasselt), schèppe (Hasselt, ... ), sjepe (Hasselt), eerste "e"wordt uitgesproken zoals in Eng. "bed  scheppə (Hasselt), spelling: scheppen  sxepə (Hasselt) Hoe noemt u van het kaartspel de verschillende symbolen? (Het gaat om de gewone namen, niet om woorden voor "troef"enz.). - I. Schoppen. [DC 52 (1977)] || Schoppen: Hoe heet schoppen heer of schoppen koning (in een kaartspel)? [ZND 42 (1943)] || Schoppen: Schoppen in het kaartspel. || Schoppenkoning. [ZND m] III-3-2
schors boomschors: būmsxǫrs (Hasselt), schil: sxęl (Hasselt  [(van een dennenboom)]  ), schors: sxǫrs (Hasselt), sxǫts (Hasselt) De ruwe buitenkant van de stam en takken van een boom. In sommige dialecten bestaat er een verschil in benaming tussen de schors van naaldbomen en die van andere bomen. Het betreft de plaatsen Lommel (K 278), Paal (K 357), Neerpelt (L 312), Overpelt (L 314), Hechtel L 352), Peer (L 355), Neerglabbeek (L 367), Houthalen (L 414), Hasselt (Q 2) en Martenslinde (Q 89). De schors van de naaldboom wordt daar met een locale uitspraakvariant van het woordtype schil aangeduid, de schors van andere bomen met die van schors. In Lanklaar (L 422) wordt het woord schaal (šal) alleen voor de schors van dennenbomen gebruikt [N 50, 8a-b; N 75, 83d; A 45, 32; L 34, 54a-b; monogr.] II-12
schors (alg.) schors: schors (Hasselt) schors III-4-3
schorseneer schorseneel: schorsnīēle (Hasselt), schosni’e’le (Hasselt) [DC 76 (2002)]schorseneren I-7
schort zonder borststuk voorschoot: vērsXuət (Hasselt) voorschoot, werkschort zonder borststuk scholk, skolk, veuring, veurik, sloep, sloof, slopschorteldoek] [N 24 (1964)] III-1-3
schotel frietschotel: om uit te eten  frītsxø&#x0304təl (Hasselt), schotel: scheue.tel (Hasselt), om uit te eten  sxø&#x0304təl (Hasselt), v. een gerecht een schotel om eten op te dienen  sxø&#x0304ətəl (Hasselt), v. platte kom ook een gerecht; in het algemeen  sxøͅtəl (Hasselt), teil: tēl (Hasselt, ... ), tīəl (Hasselt), pan waarin men de melk deed om de room te laten bovenkomen  tēͅl (Hasselt), v. om melk in te gieten  tēl (Hasselt) een ronde schotel [ZND 06 (1924)] || schotel [ZND m] || schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || teil, in de betekenis van aarden pan of diepe schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
schoteltje onderschotel: ondərscheetəl (Hasselt), onderschoteltje: ondərschetəlkə (Hasselt), oͅndərsxētəlkə (Hasselt), ondertas: o.ndertas (Hasselt), ondərtas (Hasselt), oͅndərtas (Hasselt), v.  oͅndərtas (Hasselt), oͅndərtās (Hasselt), ondertasje: ondərteskə (Hasselt), onərteskə (Hasselt), oͅndərtaskə (Hasselt), mv. ~s  oͅndərtɛskə (Hasselt), o.  oͅndərteͅskə (Hasselt), schoteltje: schētəlkə (Hasselt), schōtəlkə (Hasselt), schétəlkə (Hasselt), sjø&#x0304təlkə (Hasselt), sxētəlkə (Hasselt), sxēͅtəlkə (Hasselt), sxōtəlkə (Hasselt), tas: tas (Hasselt), tasje: teske (Hasselt), teskə (Hasselt) een kopje met een schoteltje [ZND 34 (1940)] || schoteltje [ZND 34 (1940)], [ZND 45 (1946)] || schoteltje, klein bordje of ~, gebruikt onder een kopje waaruit men drinkt [N 20 (zj)] || schoteltje, ondertas III-2-1
schouder schouder: scheur (Hasselt), schuërs trekke (Hasselt), sxør (Hasselt), sxørz oͅptrekə (Hasselt), zən sxu.ərs əprɛkə (Hasselt) een schouder [ZND B1 (1940sq)] || schouder || schouders ophalen [schokschoere] [N 10 (1961)] III-1-1