e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schrede pas: pas (Hasselt), schritt (du.): schrieët (Hasselt), stap: stap (Hasselt, ... ) een schrede (zover men ineens kan stappen) [ZND 42 (1943)] III-1-2
schreeuwen keken: kiekə (Hasselt), kię.kǝ (Hasselt), kiǝkǝ (Hasselt), schreeuwen: sxrivǝ (Hasselt), sxrīvǝ (Hasselt) Het schreeuwen van een varken ten teken van honger of bij het slachten. [N 19, 24; JG 1a, 1b; N 76, 33; monogr.; N 19, Q 111 add.] || schreeuwen [ZND m] I-12, III-3-1
schrijftafel, bureau bureau: beréu (Hasselt) schrijftafel III-2-1
schrikachtig (een) schrikachtige: sxrikxtǝgǝ (Hasselt), schouw: sxø̜̄. (Hasselt) Gezegd van schichtige, schuwe paarden, die angst hebben voor plotselinge geluiden en bewegingen. Zij slaan dan eventueel op hol, zodat zij streng aan de lijn gehouden dienen te worden. [JG 1a; N 8, 64j en 64k] I-9
schrikkeljaar schrikkeljaar: schriekkeljoar (Hasselt) Schrikkeljaar. III-3-2
schrikken verschrikken: Iech (h)aa miech ferrem verschriek: Ik was erg geschrokken  verschriekke (Hasselt) verschrikken III-1-4
schrobben schrobbelen: schroebbele (Hasselt), schrobben: schroebbe (Hasselt), schuren: schouë.re (Hasselt) schrobben || schuren Inz. de vloer schrobben met schuurborstel en zeepsop III-2-1
schrobbezem bezem: m.  bɛsəm (Hasselt), schrobborstel: schroebbossel (Hasselt), sxrup˂boͅsəl (Hasselt, ... ), m.  sxrubboͅsəl (Hasselt), sxrup˂boͅsəl (Hasselt), schuurborstel: schouë.rbossel (Hasselt) bezem om de vloeren mee te schrobben (boender, schrobbessem, wasser, luiwagen) [N 20 (zj)] || borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || schrobborstel || schuurborstel III-2-1
schrobzaag, sleutelgatzaag schrobzeeg: sxrup˲ziǝx (Hasselt) Handzaag met een smal, spits toelopend blad, die wordt gebruikt om midden in hout en langs gebogen lijnen te zagen. Soms wordt er voor het zagen van sleutelgaten een andere zaag van een vergelijkbaar type gebruikt, kleiner en met een ander handvat. Die wordt ook wel met de term ɛsleutelgatzaagɛ aangeduid. Zie ook afb. 13.' [N 53, 4-5; N G, 23c; monogr.; N 33, 330] II-12
schroeien kissen: kesə (Hasselt, ... ), versnerken: versnè.rreke (Hasselt) schroeien, zengen (branden zonder vlam; van stof) [ZND B1 (1940sq)] || verzengen, schroeien III-2-1