33771 |
bosje haren aan de bovenlip |
moustache (fr.):
mustaš (Q002p Hasselt)
|
Voelharen aan de bovenlip. [N 8, 24]
I-9
|
31840 |
bossingschaaf |
platbandschaaf:
plat˱ba.ntsxāf (Q002p Hasselt)
|
Blokschaaf met verstelbare breedte- en dieptegeleider die gebruikt wordt om schuine kanten te schaven aan panelen van deuren, kasten, enz. Zie ook afb. 38 en het lemma ɛbossingɛ in wld II.9, pag. 121.' [N 53, 72; monogr.]
II-12
|
19731 |
bot |
bot:
bot (Q002p Hasselt),
boͅt (Q002p Hasselt)
|
bot (niet scherp) [ZND 32 (1939)] || stomp, bot
III-2-1
|
32795 |
bot eggen |
half scherp [eggen]:
ha.lǝfsxɛ.rǝp (Q002p Hasselt),
stuiken:
stø̜̄.kǝ (Q002p Hasselt)
|
Werken met een eg die "bot" is aangespannen. De eg wordt aan een zodanig punt voortgetrokken dat de tanden schuin naar achteren wijzen en bijgevolg slechts oppervlakkig door de grond gaan. Zie afb. 70. De termen zijn vooral van toepassing op het werk met de oude houten eg die schuingeplaatste tanden had. In plaatsen waar men gezien de grondsoort verschillend egwerk met dezelfde eg kon verrichten en men uitsluitend of voornamelijk bot egde om het gezaaide graan in de grond te werken, kan voor "bot eggen" dezelfde term in gebruik zijn (geweest) als voor "eggen na het zaaien". Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. Voor andere (...)-varianten dan ''eggen'' zij verwezen naar het lemma ''slepen''. [JG 1a + 1b+ 1c + 2c; N 11, 82; N 11A, 173b; NP, 16a; monogr.]
I-2
|
19585 |
bot mes |
koetenvilder:
padəvel (Q002p Hasselt),
paddevel:
padəvɛl (Q002p Hasselt)
|
bot mes; inventarisatie schertsende benamingen (puitevilder, pierelubberke); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34258 |
boter |
boter:
bø̄tǝr (Q002p Hasselt),
bø̄ǝtǝr (Q002p Hasselt),
bōtǝr (Q002p Hasselt),
botter:
bøtǝr (Q002p Hasselt)
|
Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I]
I-11
|
33299 |
boterbloem |
boterbloem:
bø̄tǝrblom (Q002p Hasselt)
|
Ranunculus L. Een plantengeslacht dat, samen met de (water)ranonkel, uit allerlei verschillende soorten bestaat waarvan sommige inmiddels zeldzaam zijn, zoals de akkerboterbloem (Ranunculus arvensis L.) die vroeger in veel Limburgse akkers voorkwam. In het gebied van het WLD zijn de scherpe (Ranunculus acris L., hierbij afgebeeld), de kruipende (Ranunculus repens L.) en de blaartrekkende (Ranunculus sceleratus L.) boterbloem vrij algemeen en in mindere mate de knolboterbloem (Ranunculus bulbosus L.), de egelboterbloem (Ranunculus flammula L.) en de behaarde boterbloem (Ranunculus sardous Crantz.). De meeste van deze soorten hebben (goud- tot bleek-)gele bloemen en groeien op weilanden, bermen, oevers en andere min of meer vochtige bodem. Ze bloeien van april of mei tot september en worden van ongeveer 10 tot 50 cm hoog. Voor zover mogelijk is de bedoelde soort apart aangegeven. [A 60A, 40, 60, 61, 104; monogr.]
I-5
|
20637 |
boterham |
ben:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
ben (Q002p Hasselt),
boo:
bo. (Q002p Hasselt),
Syst. Frings
bø (Q002p Hasselt),
boo-tje:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
beuke (Q002p Hasselt),
boterham:
beue.teram (Q002p Hasselt),
beuterham (Q002p Hasselt),
bootram (Q002p Hasselt),
bō.ətəram (Q002p Hasselt),
Syst. Frings
bø.təram (Q002p Hasselt),
bøtəram (Q002p Hasselt),
bø̄ətəram (Q002p Hasselt),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
beuteram (Q002p Hasselt),
beuëterham (Q002p Hasselt),
botram (Q002p Hasselt),
bø̄təram (Q002p Hasselt),
bø͂ͅ.tə.rràm (Q002p Hasselt),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9 nb; boven de \\ staat een lengte-teken
bøͅtəram (Q002p Hasselt),
kantje:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9 nb; boven de \\ staat een lengte-teken
käntjə (Q002p Hasselt),
sandwich:
sá.ndwiesj (Q002p Hasselt),
snee:
Verklw. sneeke
snee (Q002p Hasselt),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
snee (Q002p Hasselt)
|
boterham [ZND 32 (1939)], [ZND B2 (1940sq)] || Een boterham (stuk, botteram?) [N 16 (1962)] || hoe noemt men de met boter gesmeerde snee brood [ZND 48 (1954)] || Moeder! Mag ik een boterham [ZND 45 (1946)] || sandwich || Zijn er andere namen van een boterham, die als platter beschouwd worden? [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
20713 |
boterham (kinderwoord) |
bentje:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
bentje (Q002p Hasselt),
boo:
Syst. Frings
bø. (Q002p Hasselt),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
beu (Q002p Hasselt),
bō (Q002p Hasselt),
boo-tebammeke:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
beutebemke (Q002p Hasselt),
boo-tje:
Syst. Frings
bøkə (Q002p Hasselt),
bø̄kə (Q002p Hasselt),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
beuke (Q002p Hasselt),
booke (Q002p Hasselt),
mem:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
mem (Q002p Hasselt)
|
Kinderwoord voor boterham (bam, boo?) [N 16 (1962)] || Zijn er kinderwoorden voor boterham? [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
20716 |
boterham met kaas |
kaasboo:
Syst. Frings
kīəsbø̄ (Q002p Hasselt),
kaasboterham:
Syst. Frings
kiəsbøtəram (Q002p Hasselt),
kaassnee:
Syst. Frings
kīi̯əssnē (Q002p Hasselt)
|
Boterham met kaas (keesbam, keistaat, sjmouer?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|