23511 |
weekdienst |
weekdienst:
waekdeenst (L328p Heel),
zeswekendienst:
zeswaeke deenst (L328p Heel)
|
Een wekelijkse mis voor een overledene, weekdienst. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21279 |
weelde |
weelde:
wêldje (L328p Heel)
|
weelde [SGV (1914)]
III-3-1
|
19346 |
weerbarstig |
wars:
wèèrs (L328p Heel)
|
zich niet schikken, weerbarstig [dwars, nippig, contrare] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17575 |
weerborstel |
borstel:
bø̜rstǝl (L328p Heel),
weerborstel:
weerbustel (L328p Heel)
|
Harde, dikke en stijve stekelharen met een draaiing erin voor op de rug van het varken. [N 76, 13; N 28, 31] || valse kruin, zomaar ergens in het hoofdhaar [wersboorsel, wirborstel] [N 10 (1961)]
I-12, III-1-1
|
25112 |
weerlichten |
weerlichten:
wéérleechtə (L328p Heel),
wéérlichte (L328p Heel)
|
bliksemen aan de horizon zodat alleen de weerschijn zichtbaar is zonder dat de donder gehoord wordt [weerlichten, heilichten] [N 81 (1980)] || bliksemen in de verte zonder dat het dondert [weerlichte] [N 06 (1960)]
III-4-4
|
25110 |
weerlichtx |
weerlicht:
wèèrlēēcht (L328p Heel),
zeebrand:
ziëbrandj (L328p Heel)
|
bliksemen in de verte zonder dat het dondert [weerlichte] [N 06 (1960)]
III-4-4
|
25206 |
weersgesteldheid |
weer:
wêr (L328p Heel),
Opm.: lang.
wĕr (L328p Heel)
|
weer [DC 03 (1934)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
33820 |
weerstand biedend |
stijf in de muil:
stīǝf en ǝ mul (L328p Heel)
|
Hard in de bek, minder gevoelig voor de toom. Het paard verzet zich tegen het trekken, vooral bij het begin van een nieuw of lang niet gedaan werk, of als het hard moet trekken. [N 8, 64e]
I-9
|
23335 |
weerwolf |
weerwolf:
wieerwolf (L328p Heel)
|
weerwolf [SGV (1914)]
III-3-3
|
20436 |
wees |
wees:
weis (L328p Heel)
|
wees [SGV (1914)]
III-2-2
|