e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heel

Overzicht

Gevonden: 4616
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
doffer, mannelijke duif hoorn: hoeare (Heel), hoeərə (Heel), mannetje: menke (Heel) duif, mannetje [ZND 18 (1935)] || een mannelijke duif (doffer, kebber, kipper, horen, duivcer) [N 83 (1981)] || mannetjesduif [SGV (1914)] III-4-1
dogkar dogkar: doq˱kɛr (Heel) Tweewielig licht rijtuig, meestal zonder kap, voor vier personen die rug aan rug zitten. Er is geen aparte bok voor de koetsier. [N 17, 5, add; N 101, 5; N G, 51; L 27, 33; L 36, 70; L1a-m; monogr.] I-13
dokteren dokteren: dòktərə (Heel) dokteren: De geneeskunde beoefenen (meesteren, dokteren). [N 84 (1981)] III-1-2
dokterskar dokterskar: doktǝrskɛr (Heel) Tweewielig rijtuigje met vier hoge wanden met raampjes en een afneembare kap, dat vaak door dokters gebruikt werd. Er is geen aparte bok voor de koetsier. [N 101, 9; L 27, 33; monogr.] I-13
doldraaien duldraaien: døldrɛjǝ (Heel), niet pakken: nēt pakǝ (Heel) Gezegd van een schroef die doordraait in het hout zonder zich met de schroefdraad vast te hechten. Dit kan worden veroorzaakt door het feit dat de schroefdraad versleten is of omdat het schroefgat te wijd geworden is. [N 53, 153d] II-12
dom lomp: loomp (Heel) niet gemakkelijk denkend, beperkt van verstand, dom [dom, stom, lomp] [N 85 (1981)] III-1-4
domine salvam fac reginam nostram domine salvam: daomine salvam (Heel) Het gezang na de hoogmis voor de regerende vorst(in), in Nederland: "Domine, salvam fac Reginam nostram"; in België: "Domine, salvum fac Regem nostrum". [N 96B (1989)] III-3-3
dominicaan dominicaan: dominikaan (Heel) Een Dominicaan [Dómmenekaan, preekheer, preekhier]. [N 96D (1989)] III-3-3
domino domino: domino (Heel) Het spel met 28 stenen die op één zijde met ogen of een punt gemerkt zijn (van dubbel blank tot dubbel zes) die tegen elkaar gelegd m oeten worden zó dat telkens gelijke ogen aan elkaar sluiten en waarbij iedere speler probeert domino te worden, d.w.z. zi [N 88 (1982)] III-3-2
domme man broodje: bruëtje (Heel), hanneskoot: hanneskoêt (Heel), hoofdje: (ook in bet. van "hoofd"vgl. hötje sjete = kopje duikelen)  hötje (Heel), kappeskop: vgl. het eng. s.v. "cabbage"; "kappes"is ook zuurkool/witte kool; ZIE WLD III, 2.3  kappeskop (Heel), kuis: mar. = kalf van een koe  kuijes (Heel), stommerik: sjtoomərik (Heel) dom persoon || domkop || dommerik || een dom persoon [domoor, dommerik, dotskop] [N 85 (1981)] || sukkel || sukkel, dom persoon III-1-4