28152 |
duimstok |
duimstek:
dūmštɛk (L328p Heel)
|
Vouwbare maatstok waarvan de vier delen ieder vijfentwintig cm lang zijn. Aan de uiteinden is elk deel versterkt met metaal. De metalen scharnieren van de duimstok bestaan uit ronde schijven die over elkaar draaien. De twee scharnieren in het midden zijn penvormig. Vroeger was de duimstok verdeeld volgens de duimschaal; tegenwoordig zijn uitvoeringen in gebruik met aan de ene kant een duimschaal en aan de andere kant een metrische schaal. Zie ook afb. 99. [N 53, 184a; monogr.]
II-12
|
24921 |
duin |
zandberg:
zántjberg (L328p Heel)
|
duin, heuvel van zand [zandklip, zandbult, blink] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21312 |
duits |
duits:
duits (L328p Heel)
|
Duitsch [SGV (1914)]
III-3-1
|
23225 |
duivel |
duivel:
duuvel (L328p Heel, ...
L328p Heel)
|
De duivel [duvel, duuvel, deivel]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21965 |
duivenhok |
duivenkooi:
(doeve)koeaj (L328p Heel),
duvǝkūǝi̯ (L328p Heel),
duivenspijker:
duvǝspikǝr (L328p Heel),
duvǝspikǝrt (L328p Heel),
spijker:
spikǝr (L328p Heel)
|
(duiven)til [SGV (1914)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
24141 |
duivin, vrouwelijke duif |
wijfje:
wīēfke (L328p Heel),
wufke (L328p Heel)
|
een vrouwelijke duif (duivinne, wijfje) [N 83 (1981)] || wijfjesduif [SGV (1914)]
III-4-1
|
18006 |
duizelig |
dazelachtig:
daozelechtig (L328p Heel),
dol:
den wärtj ter du‧l (L328p Heel),
hae is zo dul es en ku:ken (L328p Heel),
duizelig:
duuselich (L328p Heel),
duuzelig (L328p Heel),
hae is duu‧zeleg (L328p Heel),
licht:
licht ìnne kop (L328p Heel),
verduizeld:
den wärtj ter verduuseltj (L328p Heel)
|
dol worden, iemand die lang heeft of is rondgedraaid [N 07 (1961)] || duizelig [SGV (1914)] || duizelig [locht, deuzig, duizig, dol, zat] [N 10a (1961)] || duizelig worden, iemand die een harde slag op zijn hoofd heeft gekregen [N 07 (1961)]
III-1-2
|
18008 |
duizeling, duizeligheid |
duizeling:
dūūzəlingə (L328p Heel)
|
Duizeling: draaierigheid, leeg gevoel in het hoofd (suizeling, duizeling, zwindel). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24811 |
duizendblad |
hazegerf:
hāzǝgɛrǝf (L328p Heel)
|
Achillea millefolium L. Het gewoon duizendblad komt zeer algemeen voor in grasland, langs wegen en op stortplaatsen, maar ook als sierplant. Het heeft zeer fijnverdeelde veervormige bladeren, wit tot roze bloempjes in een schermvormige tuil en bloeit van juni tot oktober. De hoogte varieert van 15 tot 50 cm. [A 42B, 4a; monogr.]
I-5
|
20045 |
duizendschoon |
jonkertje:
ook: (-schonen)
junkerkes (L328p Heel)
|
duizendschoon (Dianthus barbatus L.)
III-2-1
|